Drie critici over fact free politics

Tom Louwerse, Frank Hemmes en Pieter Pekelharing vinden dat ik de feiten stukrelativeer en dat politiek bedrijven op basis van onzekerheid niet mogelijk is. Maar een vrijzinnig-democratische politiek moet juist meer onzekerheid wagen.

Mag je een genocide ontkennen?

Over de Armeense kwestie is de laatste tijd veel te doen geweest. In Turkije is het nog steeds verboden om te zeggen dat er een massamoord heeft plaatsgevonden, terwijl het in Frankrijk bijna werd verboden het omgekeerde te zeggen. Het Constitutionele Hof moest er aan te pas komen om een al door het parlement aangenomen wet, die ontkenning van de genocide strafbaar stelde, te schrappen. Zij werd strijdig geacht met de grondwettelijk vastgelegde vrijheid van meningsuiting.

De Istanboelse journalist Çengiz Aktar, een vriend van de vijf jaar geleden vermoorde Hrant Dink, was mede-organisator van de campagne om Turkije officieel excuses te laten maken voor de Armeense genocide. Hij was geen voorstander van de Franse poging tot verbod. Ethisch gezien vindt hij het echter verdedigbaar dat wat heilig is niet valt onder de vrijheid van meningsuiting. Maar dan moeten de Fransen geen selectief onderscheid maken tussen het 'uitgesproken bagatelliseren' van een tragedie als de Armeense genocide en het ridiculiseren van een religie als de islam, wat in het Frankrijk van de laïcité wél is toegestaan (360, 21.1-2.2.12).

Hoogleraar in de Armeense taal en letterkunde Ara Papian daarentegen verwelkomde het Franse wetsvoorstel. Een genocide publiekelijk ontkennen komt in zijn ogen neer op de rechtvaardiging en zelfs aanmoediging ervan, dus op medeplichtigheid. Genocide-ontkenning betreft niet een historisch feit waarover de meningen kunnen verschillen, maar is zelf een misdaad. Het Franse parlementsbesluit was een eerste poging om de Armeense tragedie in dezelfde categorie te plaatsen als de Holocaust, met alle juridische implicaties van dien. Erkenning van de genocide en criminalisering van de ontkenning ervan helpen volgens hem om de nog steeds voortwoekerende gevolgen ervan te boven te komen (360, 21.1-2.2.12).

Ondanks hun tegengestelde waardering van het Franse verbod, vinden Aktar en Papian dus dat sommige feiten zo heilig zijn dat ze moeten worden onttrokken aan de vrijheid van meningsuiting. In dit opzicht staan ze dicht bij zowel de Turkse als de Franse regering, want die willen bepaalde uitspraken verbieden omdat ze iets heiligs ondermijnen: de Turkse nationale trots c.q. het Armeense nationale leed. In beide gevallen moet een absolute stelligheid worden gehandhaafd en moeten andersdenkenden worden bestraft. Zoals de regeringsgezinde Turkse krant Sabahschreef: 'Wij twijfelen niet over onze geschiedenis, wij zijn zeker van onze zaak' (NRC Handelsblad 24.1.12).

Meer onzekerheid wagen

Genocide-ontkenning lijkt op het eerste gezicht de moeder van alle fact free politics, en als zodanig niet alleen irrationeel en onverantwoordelijk maar regelrecht misdadig. De feiten zijn onontkoombaar, de sporen zijn alomtegenwoordig, de bewijslast is immens. De waarheid ontkennen trapt bovendien slachtoffers en nabestaanden op hun ziel. Dit is de gemakkelijke weg. Minder gemakkelijk is het om te verdedigen dat er in een liberale democratie geen sprake kan zijn van heilige feiten. De ontkenning ervan, hoe onwaarschijnlijk en 'contrafactisch' ook, mag niet juridisch strafbaar worden gesteld, maar valt binnen een ruimere opvatting van de vrijheid van meningsuiting. Dat geldt zelfs voor de Holocaust.

We moeten wat dit betreft een grotere onzekerheid aandurven in de democratische politiek. Ook al zijn we er zelf volledig van overtuigd dat de Holocaust en de Armeense genocide in volle omvang hebben plaatsgevonden: als er idioten zijn die de hoog opgestapelde bewijslast willen ontkennen, gaan ze hun gang maar. Het kritisch vermogen en historisch besef van de open debat-democratie zijn groot genoeg om dat risico aan te gaan. Dat wij zelf 'heilig' geloven in de betreffende feiten is nog geen reden om andersdenkenden voor hun mening te bestraffen. Een vrijzinnige democratie kan leven met iets minder zekerheid en iets meer perspectivisme, en daardoor dissidentie en tolerantie wat meer ruimte geven.

Zachte feiten

Voordat ik mijn critici van repliek dien, wil ik mijn kennistheoretische geloofsbrieven nog eens op tafel leggen.1 In een post-positivistische, constructivistische opvatting van waarheid en geldigheid vormen de empirische feiten niet langer de 'rockbottom of knowledge'. Volgens de (zeer Hollandse) metafoor van Karl Popper is de empirische werkelijkheid eerder een moeras waarin de wetenschappelijke onderzoeker palen slaat, totdat deze voldoende houvast bieden om verder op te bouwen. Die opvatting heeft een radicalisering ondergaan vanaf Popper via Feyerabend tot en met Latour, voor wie de feiten sociale constructies zijn die vervolgens (ten onrechte) als objectieve gegevenheden worden gepresenteerd, als 'dingen' die voor iedere waarnemer op dezelfde manier 'echt bestaan'.

In nauwe samenhang hiermee is ook het Weberiaanse onderscheid tussen feiten en waarden, dat in filosofisch beton leek te zijn gegoten, in het ongerede geraakt. Feiten zijn niet waardevrij. Waardevrije wetenschap is een illusie. Feiten spreken niet voor zich, maar krijgen pas betekenis vanuit een bepaald perspectief. Feiten zijn met andere woorden altijd theoriegeladen, en theorieën zijn altijd waardengeladen. Qua kennistheoretische status convergeren feiten en waarden dus: ze doordringen elkaar wederzijds en blijken even zachte filosofische fundamenten te hebben. Geen van beide leveren ze de universalistische geldigheid en de dwingende overtuigingskracht waar rationalisten en positivisten van dromen.

Links en rechts positivisme

Daarom stelde ik in mijn stuk 'De feiten zijn met ons' dat links voorzichtig moet zijn met het verwijt dat rechts fact free politicsbedrijft. Je onderschat dan hoe zacht de feiten zijn, en wordt gemakkelijk verleid tot de stijlfiguur 'Wij respecteren de feiten, terwijl zij die ontkennen'. Vaak dient het beroep op de feiten als een krachtterm die de eigen opvatting moet verstevigen ('Het is een feit dat...') of als een breekijzer dat andermans opvatting moet loswrikken ('Jij zegt dit, maar de feiten leren iets anders'). Deze polemische figuur vindt je overigens bij alle partijen; zo zei Wilders bij de presentatie van het rapport over de euro door Lombard Street Research: 'De PVV heeft aan de europropaganda geen boodschap. We willen alleen de feiten'.

Dat simpele positivisme moet niet door links worden gespiegeld en herhaald. Wat we eigenlijk moeten zeggen is: wij houden er verschillende denkbeelden op na, die de (vaak dezelfde) feiten verschillend framen en interpreteren. Daarover leveren wij onderling strijd op alle niveau's tegelijk: die van de waarden, de theorieën en de feiten/cijfers.

Goede argumenten bestaan uit een doordachte samenhang van deze drie componenten. We kunnen noch willen daarbij aanspraak maken op keiharde empirische fundamenten of een dwingende logische bewijsvoering, want dat is kennistheoretische dwingelandij. Dat betekent niet dat feiten niet langer belangrijk zijn en je alles kunt zeggen wat je wilt, maar dat zij alleen effectief 'spreken' binnen bepaalde waardengeladen frames.

Populisten als Wilders kunnen die onzekerheid niet verdragen. Zij zijn zo absoluut overtuigd van hun eigen gelijk (van hun waarden, theorieën en feiten) dat zij niet geïnteresseerd zijn in democratisch debat. Zijn zien kritici en tegenstanders eerder als misdadigers dan als mogelijke bezitters van een (ander) deeltje van de waarheid.

Daarom, zo stelde ik eerder, gaat het me niet zozeer om feitenloze als wel om argumentloze en kritiekvrije politiek. Vrijzinnig links moet die openheid voor kritiek en voor de tegenstander juist wel koesteren. De ongemakkelijke asymmetrie tussen onzekerheid en stelligheid markeert een van de belangrijkste verschillen tussen een beschaafde en een onbeschaafde politiek.

Tom Louwerse

Mijn drie critici lijken dit democratisch relativisme niet goed te kunnen plaatsen of verdragen. Ze vinden dat ik de feiten stukrelativeer en denken dat politiek bedrijven met die mate van onzekerheid niet meer mogelijk is. Tom Louwerse werpt tegen dat feiten niet zomaar kunnen worden beschouwd als producten van framing, en dat ik veel meer onderscheid moet maken tussen feiten en meningen. Hij lijkt Daniel Patrick Moynihan na te zeggen: 'Everyone is entitled to his own opinions, but not to his own facts'.

Natuurlijk staan argumenten sterker als ze zijn verbonden met feiten, en is het belangrijk om te onderscheiden tussen feiten en meningen. Het blijft essentieel om blindheid voor of manipulatie van de feiten te onthullen. Denk aan de oogkleppen van verkeersminister Schulz, die zich 'niet aangesproken' voelt door cijfers over hogere dodentallen bij 130 km per uur. Of aan het geknoei van staatssecretaris van milieu Atsma met de kosten van statiegeldsystemen, die alleen de cijfers meeneemt die hem goed uitkomen. Net zoals Wilders doet met de euro. Of ontkenners van de Holocaust en de Armeense genocide doen met het aantal slachtoffers.

Maar het onderscheid tussen feiten en meningen is niet hard-and-fast maar gradueel. Feiten staan vaster dan meningen: we geloven er sterker in of zijn het er in bredere kring over eens. Dat de Mount Everest of de zwaartekracht bestaan, zal ik niet ontkennen. Misschien zijn er mensen die dit willen doen, maar dat lijkt me tijdrovend en uitzichtloos. Omgekeerd zijn we altijd in de verleiding om die zaken die we onwrikbaar (of heilig) achten en niet ter discussie willen stellen, het label 'feiten' op te plakken. Het motief is om anderen te dwingen onze opvattingen over te nemen, of hun opvattingen tenminste te ontmaskeren als 'niet meer dan meningen'.

Frank Hemmes

Ook Frank Hemmes ergert zich aan mijn 'hyperrelativering' van de feiten. Terecht wijst hij er op dat 'de feiten' geen homogene verzameling zijn maar een variabele hardheid vertonen. Hij maakt niet de fout om de natuurwetenschappen een hardheid toe te schrijven die de sociale wetenschappen ontberen. Maar hij verwijt me wel dat ik uitsluitend lijk te redeneren vanuit de geconstrueerde feiten van de sociale wetenschap. Die institutionele feiten kunnen overigens even hard zijn als natuurwetenschappelijke feiten, als andere mensen die als 'dingen' definiëren en hun best doen je daarnaar te disciplineren.

Maar waarom vindt Hemmes dat je vervalt in 'vrijblijvende stellingnames' zodra je afziet van de dwangmiddelen van het klassieke positivistische feitengeloof? Waarom dreigt hij dat twijfel aan 'de' wetenschappelijke methode (enkelvoud!) ons terugwerpt in de intellectuele prehistorie? Bij een 'absolute ontkenning van enige feitelijkheid' (waarom opnieuw die toornige retoriek?) wordt volgens hem alles een wedstrijd wie het hardst kan schreeuwen. Hemmes meent bovendien – zijn voornaamste bezwaar – dat daardoor het fundament wordt weggeslagen onder elk politiek debat. Als er geen feitelijke werkelijkheid meer is om het over te hebben, waarom dan nog politiek bedrijven?

Dat is niet alleen een forse overschatting van de rol van 'de werkelijkheid' in het politieke discours, maar ook een forse onderschatting van de rol van de politiek zelf. Meestal bestaat er geen nette volgorde tussen 'de werkelijkheid inschatten' en 'politiek maken': beide operaties staan in een directe wisselwerking met elkaar. Feiten zijn niet de 'ankers' of fundamenten die je nodig hebt om politieke waarden te formuleren. Jammer voor Max Weber en zijn erfgenamen, maar feiten en waarden zijn helemaal niet zo scherp van elkaar te scheiden.

Mijn critici stellen een te groot vertrouwen in de rationaliteit van het politieke debat. Zij hopen dat de feiten een neutraal platform verschaffen waarop we een basis van consensus kunnen leggen en zo de angel uit onze meningsverschillen kunnen trekken. Dat is de bescheiden versie. De iets agressievere variant is dat zij hopen hun tegenstanders met feiten te kunnen vastpinnen, in de hoek kunnen drijven, de mond kunnen snoeren. Dat laatste is niet zozeer een naïeve utopie als wel een politiek van de (linkse) arrogantie.

Het is dan ook vervelend dat Hemmes mijn pleidooi voor vrijzinnige onzekerheid afdoet als een 'narcistische dialoog van GroenLinks met zichzelf´, terwijl links Nederland volgens hem 'smacht naar bevrijding uit de rechtse dominantie van het politieke discours'. Links kan nu eenmaal niet zijn eigen harde zekerheden opstellen tegenover die van de neonationalisten en de neoliberale markt-utopisten, maar zal een overtuigde politiek van de nuance en de relativering moeten voeren. Dat is geen metapolitiek geneuzel. Kennistheorie is politieke theorie. Als we meer durven vechten vanuit onze eigen waarden, zullen we ook moeten opkomen voor waarden als zelfkritiek, vrijzinnigheid, bescheidenheid en tolerantie.

Pieter Pekelharing

Mijn stelling is dus niet (zeg ik ook tegen Pieter Pekelharing) dat een beroep op de feiten overbodig, nietswaardig en hypocriet is, maar dat het een vorm van zelfmisleiding is om te denken dat feiten in discussies de doorslag (moeten) geven. Dat ik feiten 'een ander soort argumenten' heb genoemd, is geen teken van minachting voor feitengevoelige politiek of een pleidooi voor 'zeggen wat je denkt'. Ik pleit juist voor het koesteren en strategisch inzetten van dit type argumenten, die andere, bijvoorbeeld normatieve, argumenten empirische precisie kunnen verlenen.

Als Pekelharing zich beroept op 'waarheidsmarges die links noch rechts kunnen overschrijden zonder zich belachelijk te maken' lijkt hij toch weer heilige grenzen te willen trekken. 'Wie zich op de feiten beroept maakt zich corrigeerbaar en kwetsbaar'. Maar vaak genoeg is het omgekeerde het geval: je wil jezelf juist onkwetsbaar (en anderen belachelijk) maken. Ziehier het positivistische dilemma dat Durkheim al parten speelde: het beroep op de feiten kan zowel een zekerheidsmachine zijn als een uitnodiging tot onzekerheid.

Welbeschouwd gaat het dus niet zozeer om de feiten als om een houding van feilbaarheid: sta je open voor de mogelijkheid dat de werkelijkheid anders is dan je aanvankelijk dacht? Een beroep op de (eigen) feiten is dus eigenlijk een uitnodiging aan de tegenstander om de zaken anders te zien (meer zoals je ze zelf ziet).

'Wie de feiten afserveert maakt elk argument tot een morality play', aldus Pekelharing. Maar als feiten en waarden veel 'saamhoriger' zijn dan Weber dacht, is elk argument tot op zekere hoogte een morality play. Des te beter. Wordt daarmee alles gereduceerd tot spin, framing en politiek? Nee. Er blijft een groot verschil bestaan tussen ideologen die hun feiten rechtstreeks afleiden uit hun politieke vooroordelen, en degenen die twijfel toelaten, die niet op zoek zijn naar een comfortabele bevestiging van hun eigen gelijk.

Zowel de linkse als de rechtse kerk zweren bij heilige feiten. Vrijzinnigen zien daarvan af: zij geloven in de kracht van de democratie als de beste manier om onzekerheid te organiseren. 

Voetnoten 

  1. Pels, D. (1990) 'De natuurlijke saamhorigheid van feiten en waarden', Kennis & Methode XIV (1): 14-43; Pels, D. (2003) Unhastening Science. Autonomy and Reflexivity in the Social Theory of Knowledge. Liverpool: Liverpool University Press.