Swierstra was de keynote speaker tijdens de conferentie Kan technologie ook links zijn?, die Bureau de Helling en de Eerste Kamerfractie van GroenLinks op 2 februari organiseerden in de Eerste Kamer. U kunt zijn toespraak hier terugkijken. Onder de video staat Swierstra's spreektekst.

    Geachte aanwezigen,

    De vraag die mij werd gesteld, luidde: Kan technologie links zijn? Deze vraag kun je op twee verschillende manieren begrijpen:

    1. Is er een linkse politiek mogelijk ten aanzien van technologie?
    2. Kan technologie zelf links zijn, in de zin dat ze linkse dingen doet, linkse waarden belichaamt?

    Ik wil beide vragen in samenhang met elkaar beantwoorden.

    Verschillen tussen linkse en rechtse technologiepolitiek

    Eerst de vraag: bestaat er een linkse technologiepolitiek? Jazeker, die bestaat. Maar ik ga betogen dat ik die politiek te mager vind.

    Wat is momenteel grofweg het verschil tussen linkse rechtse technologiepolitiek?

    Links staat wantrouwiger tegenover het bedrijfsleven. Links is daarom meer dan rechts geneigd om door techniek veroorzaakte schade te verhalen op bedrijven. Links is ook activistischer op het gebied van risk assessment en bijvoorbeeld milieu-effectrapportages. Ze is kritischer op manieren van bedrijven om de winst te privatiseren en de schade te externaliseren of te collectiviseren. Rechts maakt zich daartegenover meer zorgen over de concurrentiepositie van die bedrijven.

    Links zet bovendien meer in op herverdelende rechtvaardigheid. Rechts vertrouwt erop dat alles automatisch goed komt. Als mensen hun werk verliezen door de automatisering, dan krijgen ze daar wel nieuw werk voor terug. Als nieuwe techniek eerst alleen te betalen is voor rijke mensen en landen, dan komt die na enige tijd vanzelf beschikbaar voor arme mensen en landen - via een trickle-down effect. Links gelooft niet zo in dit automatisme en wil via de politiek actief herverdelen. Links stelt zich de vraag: hebben arme landen wel dezelfde technische behoeften als rijke landen?

    Deze links-rechtsverschillen zijn erg belangrijk. Maar tegelijkertijd zijn ze toch ook beperkt, omdat rechts en links eenzelfde politiekbeeld en eenzelfde techniekbeeld hanteren.

    Overeenkomsten tussen linkse en rechtse technologiepolitiek

    In moderne pluralistische marktsamenlevingen gaat politiek zowel voor links als voor rechts eigenlijk over twee dingen. Ten eerste: hoe voorkomen we dat mensen elkaar schaden? Inclusief: hoe verhalen we schade die toch ontstaat? Dit is het beroemde niet-schadenbeginsel. En ten tweede: hoe verdelen we kosten en baten eerlijk/rechtvaardig? (Links en rechts geven vervolgens, zoals we al zagen, wel andere antwoorden op deze twee basisvragen.)

    Zowel links als rechts hanteren in de politiek een zogenaamde dunne ethiek: vragen over het goede leven worden zo veel mogelijk buiten de politiek gehouden en verwezen naar de privésfeer. Dat moeten mondige burgers maar zelf beslissen. Politiek gaat alleen over niet-schaden en verdelende rechtvaardigheid.

    Dan de overeenkomsten in het techniekbeeld van links en rechts. Twee aspecten van dat techniekbeeld zijn hier belangrijk.

    Instrumentalisme. Dit is het idee dat technologie passief en neutraal is: techniek wordt pas goed of slecht in handen van de gebruiker. Met een broodrooster kun je toasten, maar ook iemand zijn hoofd inslaan. Of: Guns don’t kill people; people kill people.

    Determinisme + progressivisme. Het motto van de wereldtentoonstelling in Chicago in 1933 was: Science finds, industry applies, man conforms. De richting van de toekomstige techniekontwikkeling ligt vast; het enige waar je over gaat is of je vooroploopt en als eerste de winst pakt, of er wat achteraan hobbelt. Het goede nieuws daarbij is dat de ontwikkeling niet alleen vastligt, maar ook de goede kant uit gaat.

    U ziet zelf de overeenkomst met de christelijke heilsgeloof wel, denk ik. Dit determinisme zie je bijvoorbeeld terug in de vorm van het dogma dat innovatie sowieso goed is, en dus moet. We praten in Nederland bijvoorbeeld wel over verantwoordelijke innovatie, maar niet over verantwoordelijke stagnatie. Wie het nut van innovatie betwist, zet zichzelf buitenspel als technofoob en conservatief.

    Instrumentalisme en determinisme zijn eigenlijk nauwelijks verenigbaar. Het instrumentalisme benadrukt dat techniek als was is in onze handen en daarom politiek onschuldig. Het determinisme beweert omgekeerd dat mensen juist heel weinig invloed hebben op techniek – en dat dàt de reden is om techniek buiten de politiek te plaatsen.

    Ondanks deze onverenigbaarheid, hebben beide techniekbeelden dus eenzelfde retorische functie: de politiek mag zich buigen over de gevolgen van techniek, maar niet over de richting van de techniekontwikkeling zelf. Die moet worden overgelaten aan bedrijven en universiteiten.

    Reactieve politiek

    Wie zich baseert op deze breed gedeelde opvattingen over politiek en techniek, is veroordeeld tot een reactieve techniekpolitiek. Je pakt de problemen dus niet bij de bron aan.

    Twee cruciale politieke vragen over techniek kunnen dan niet worden gesteld.

    1. Als techniek nou eens geen passief en waardeneutraal instrument is, wat doen bepaalde technieken dan met ons? Hoe geven ze mens, cultuur, samenlevingen en internationale verhoudingen vorm? 
    2. Wat willen we kunnen? Dus niet enkel: mag alles wat kan? Niet enkel: wat willen we vermijden? Maar wel: waar willen we naartoe?

    Omslagpunt

    Het goede nieuws is: we lijken inmiddels een omslagpunt te zijn genaderd. Dat heeft ermee te maken dat we sinds de Industriële Revolutie al honderdzestig jaar ervaring aan het opdoen zijn met de dynamische wisselwerking tussen techniek en samenleving. En het heeft ermee te maken dat met nieuwe technieken zoals digitalisering, biotechnologie en neurowetenschappen, de verstrengeling van techniek, leven en maatschappij steeds inniger, intiemer, en intenser wordt. Niet voor niets wordt de moderne mens wel als cyborg aangeduid.

    Het feit dat GroenLinks deze bijeenkomst over technologie organiseert, is hiervan een teken.

    Maar let u ook eens op de hoeveelheid artikelen in de media over techniek! Afgelopen zaterdag was de voorpagina van de NRC gewijd aan a) baby’s uit het laboratorium; b) patiënten die eerst googlen voordat ze naar hun arts gaan; en c) de verwachting dat hersenwetenschappers zometeen gedachten kunnen lezen. Kortom: biotechnologie, digitalisering en neurowetenschappen. En dat was geen opzetje van de NRC, maar een weerspiegeling van hoezeer we tegenwoordig worstelen met de techniek.

    Steeds meer mensen ervaren op dagelijkse basis hoe techniek hun leven verandert, maar ze ervaren ook dat ze op hun beurt die techniek kunnen veranderen.

    Anders gezegd: ze ervaren dat instrumentalisme en determinisme beide onwaar zijn.

    Instrumentalisme deugt niet

    Techniek is een actieve, vormende kracht. Ze dient ons niet alleen, ze schrijft ons ook op allerlei manieren de wet voor:

    • De stoelen waarop u zit bepalen waar u wel en niet kunt zitten, hoeveel mensen er in de zaal kunnen, welke kant u opkijkt en welke zithouding u ongeveer moet aannemen.
    • Iets ingewikkelder: hoeveel van de weg we aan de auto toewijzen en hoeveel aan de fiets hoeven we niet te vertellen aan de weggebruikers. Die merken dat vanzelf: die normen, die politieke keuzes zitten namelijk ingebouwd in de materiële inrichting van de weg.
    • We maken ons zorgen dat de jeugd verslaafd raakt aan hun smartphones, en dat bedrijven als Facebook legers vol psychologen truukjes laten bedenken om ons langer aan hun schermen gekluisterd te houden. Maar kunt u zelf wel zonder smartphone? Vast wel af en toe een uurtje, en misschien regelt u af en toe een detox, maar structureel kunt u niet zonder. Niet omdat uw adolescente hersenen zich nog wat moeten ontwikkelen, maar eenvoudigweg omdat deze technologie een wereld heeft helpen scheppen die zeer dwingend is en waar je je nauwelijks nog aan kunt onttrekken, als je een beetje normaal wilt meedoen.
    • Ander voorbeeld: als genetische mensverbetering een vrije keuze wordt, dan zal het al snel heel moeilijk worden daar niet aan mee te gaan doen, omdat in een competitieve samenleving als de onze je succeskansen dan onvermijdelijk gaan kelderen.  
    • En, laatste voorbeeld: wie, aan deze kant van de Atlantische Oceaan, vindt het werkelijk een goed idee om op elke straathoek guns uit te delen? We weten donders goed dat dat de gelegenheid niet alleen de dief maakt, maar de techniek – het pistool in dit geval - ook de moordenaar.
    “ Moderne mensen leven niet in een biotoop, maar in een technotoop ”

    Kortom: we realiseren ons steeds beter dat nieuwe technieken leiden tot nieuwe praktijken, identiteiten, rollen, verantwoordelijkheden, verlangens, rechten, plichten en sociale structuren. Moderne mensen leven niet in een biotoop, maar in een technotoop: een dynamische, door mensen gemaakte omgeving die ons vormt en verandert.

    Niet voor niets is een van de populairste series op Netflix Black Mirror: een soort sci-fi van de nabije toekomst, waarin wordt verkend hoe digitale en genetische technieken ons alledaagse bestaan overhoop kunnen gaan halen.

    Kortom: techniek is macht. En daarmee zou de ontwikkeling en het gebruik van techniek permanent op de politieke agenda moeten staan. 

    Determinisme deugt niet

    Als de samenleving invloed kan uitoefenen op de techniek, deugt de deterministische visie niet. Want volgens het determinisme was dat nu net onmogelijk.

    Het goede nieuws is dat ook determinisme onzin is. Eigenlijk gelooft niemand erin.

    Dat techniekontwikkeling niet kan worden gestuurd, wordt het best gelogenstraft door al die technieken die er – terecht of onterecht, dat doet er nu niet toe – vanwege politieke en morele bezwaren niet zijn gekomen, of die zijn teruggedraaid:

    • Spuitbusgassen die de ozonlaag aantastten;
    • DDT;
    • In Duitsland, maar ook in Nederland: kernenergie;
    • We klonen geen mensen;
    • We kweken geen embryo’s om stamcellen te oogsten;
    • We kozen voor het technisch inferieure VHS-videosysteem omdat er voor het superieure Betamax geen pornofilms waren;
    • De Google Glass kwam er niet, onder meer vanwege privacybezwaren;
    • En wie weet wordt binnenkort de laptop wel weer uit de collegezaal gebannen, omdat we erachter komen dat studenten beter denken en begrijpen als ze dingen met de hand opschrijven.

    Ook als we bepaalde technologie wel gebruiken, gaan er achter de façade van objectiviteit en noodzakelijkheid in feite eindeloos veel keuzes en belangenafwegingen schuil.

    Een eenvoudig voorbeeld: hoe stel je de stoplichten af? Geef je voorrang aan de auto’s, de fietsers of de voetgangers?

    Of een voorbeeld van waar we nu tegenaan gaan lopen: het wordt zometeen dringen bij de laadpaal. Hoe gaan we die schaarste verdelen? Wie het eerst komt, het eerst maalt? Iedereen even lang stroom tanken? Of zetten we een prijsmechanisme in, met spits- en daltarieven? Of krijgt de wijkarts voorrang, omdat we dat in ons aller belang vinden?

    Of: we zijn druk doende kunstmatige intelligentie te ontwikkelen, zodat de computer voor ons kan beoordelen wie een hypotheek krijgt, wie extra belastingcontrole en wie zich moet laten doorlichten in het ziekenhuis. Nadeel is alleen dat in die systemen bedoeld en onbedoeld allemaal sociale vooroordelen ingebouwd zitten. We ontwikkelen bijvoorbeeld wel systemen om te voorspellen welke probleemjongeren zich gaan ontwikkelen tot criminelen. Maar we ontwikkelen zulke systemen niet voor witteboordencriminelen. Ik moet het algoritme nog zien waarin meedoen met een seksistische studentenontgroening als risicofactor wordt aangemerkt.

    Als we de processen in de stad gaan delegeren aan sensoren, algoritmen en het Internet of Things – wie controleert dan alle waarden en belangen die in zulke systemen verborgen zitten?

    Linkse technologie in principe mogelijk

    Tijd voor een tussenbalans: techniek is een vorm van macht, die we naar onze hand kunnen zetten.

    Wat echter nog onvoldoende gebeurt, is een vorm van democratische, linkse politiek ontwikkelen die past bij die verregaande verstrengeling van techniek, leven en maatschappij.

    Op het eerste gezicht lijkt het wellicht eenvoudig om linkse technologie te ontwikkelen. Je kunt bijvoorbeeld duurzaamheid als waarde inbouwen, laten we zeggen door apparaten energiezuiniger te maken en minder grondstoffen te gebruiken. Of je kunt je energiesysteem zo ontwerpen dat je voor collectieve oplossingen kiest, in plaats van dat rijkere en hogeropgeleide buurten hun eigen energienetwerkje ontwikkelen en zich ontkoppelen van de rest.

    Drie uitdagingen voor linkse technologie

    Toch is het minder eenvoudig om linkse waarden in te bouwen in de techniek dan op het op het eerste gezicht lijkt. Linkse technologiepolitiek worstelt met minstens drie problemen.

    1. Omgevingsfactoren en onverwachte gevolgen

    We hebben vastgesteld dat techniek actief en waardegeladen is in plaats van passief en neutraal. Maar wat techniek in concrete gevallen doet, wordt altijd medebepaald door omgevingsfactoren.

    Dat is een dure les geweest van ontwikkelingshulp: je blijkt niet zomaar westerse techniek te kunnen overplaatsen naar een ander land met een andere materiële en culturele infrastructuur.

    Een soortgelijk probleem van veel goedbedoelde techniek is dat mensen hun gedrag gaan aanpassen op zo’n manier dat de goede bedoelingen van de techniek juist teniet worden gedaan.

    Een heel eenvoudig voorbeeld. Het gaat momenteel weer veel over roken en longkanker. Een goedbedoelde technische oplossing was ooit: maak een sigaret met minder teer en nicotine. Nog steeds niet gezond, maar beter dan gewone sigaretten. Maar mensen bleken juist meer van die light-sigaretten te gaan roken en zo netto meer smerigheid binnen te krijgen dan daarvoor. Bovendien gingen ze dieper inhaleren om toch nog iets te proeven. Het nettoresultaat van deze technische oplossing was: meer longkanker.

    Dat mechanisme zien we keer op keer:

    • Je bouwt meer wegen, waardoor mensen verleid worden weer vaker de auto te nemen en verder van hun werk te gaan wonen.
    • Je maakt een energiezuinige auto, waardoor mensen meer gaan rijden en dus uiteindelijk meer energie gebruiken. Dat is echt een vuistregel: als techniek iets goedkoper maakt, ben je uiteindelijk vaak duurder uit.
    • Je ontwikkelt tijdbesparende apparaten, om vervolgens te constateren dat je steeds harder moet rennen en steeds minder tijd hebt.

    Het punt is dat een linkse techniekpolitiek dus niet alleen de techniek moet ontwerpen, maar ook de sociale omgeving daaromheen. Als je echt energiezuinig rijden wilt bevorderen, moet je niet alleen slimmere motoren maken, maar tegelijkertijd de belasting op benzine verhogen.

    En vooral: je moet er altijd van uitgaan dat oorspronkelijke verwachtingen niet bewaarheid worden, en dat er altijd onverwachte consequenties zijn – sommige leuk, andere niet leuk.

    Het Internet zou eindelijk zorgen voor echte democratie, maar heeft vooral geleid tot een onvoorstelbare concentratie van macht in de handen van een paar Amerikaanse bedrijven, plus een twitterende president.

    Maar wie had voorzien dat de anticonceptiepil dusdanige veranderingen in de seksuele moraal zou bewerkstelligen, dat zelfs mannelijke homo’s daarvan uiteindelijk profiteerden?

    2. Met niet-schaden en verdelende rechtvaardigheid alleen komt links er niet

    Het tweede probleem is dat een adequate techniekpolitiek eist dat we van een dunne naar een dikke ethiek gaan, die verder gaat dan niet-schaden en verdelende rechtvaardigheid.

    Een dikke ethiek vraagt welke levensvormen aantrekkelijk zijn, in welk type samenleving we willen leven.

    Die vragen worden in een liberale, moderne, pluralistische samenleving typisch geprivatiseerd. Dat is een erfenis van de godsdienstoorlogen aan het begin van de moderne tijd. Maar die erfenis breekt ons nu op, omdat moderne technieken als CRISPR-Cas en digitalisering vragen oproepen over het goede leven en de goede samenleving.

    Een paar voorbeelden:

    • Als we zometeen schapen kunnen ontwerpen die nóg makker zijn zodat er nóg meer in één hok passen, willen we dat dan?
    • Willen we echt designer babies? Hoe veel technische controle willen we over het leven hebben? Is er verschil tussen kinderen nemen of krijgen? Hoe veel perfectie moeten we willen nastreven? Kan de techniek ons doen verleren om met imperfectie, met teleurstelling, met lijden om te gaan?
    • Willen we met robots de oceaanbodem gaan oogsten? Of denken we: laat die in godesnaam met rust?
    • Gaan we toestaan dat alles wordt gecommodicifeerd: van lichaamsmateriaal en genetische informatie tot logeerkamers en het gebruik van de lift in het appartementengebouw? Immers, dankzij digitale technieken is het heel gemakkelijk om iedereen automatisch aan te slaan voor zijn individuele gebruik van collectieve voorzieningen. Gaan we dat binnenkort eerlijk en vanzelfsprekend vinden, of is het gewoon kleinzielig en onbeleefd?
    • Hoeveel verandering en dynamiek kunnen mensen aan? Of beter: hoeveel verandering en dynamiek willen ze aankunnen? Momenteel wordt mensen onder het mom van technische onvermijdelijkheid een bepaald modernistisch ethos opgelegd. Dat zou echter een politieke keuze moeten zijn.
    • Willen we echt een volkomen doorzichtige wereld waarin alles en iedereen met elkaar vergeleken kan worden? Is dat rechtvaardig en efficiënt, of is universele vergelijkbaarheid verstikkend en verlammend?
    • Hoe belangrijk is het dat ons eten enigszins begrijpelijk is en blijft, in plaats van dat alles uit een black box komt?

    Caveat bij een dikke ethiek

    Ik moet toegeven soms met enige jaloezie naar religieuze partijen te kijken. Daar wordt nog onbekommerd over het goede leven gesproken. Daar heeft de dikke ethiek de afgelopen decennia haar onderkomen gevonden.

    Helaas is deze ethiek vaak ongeschikt voor een linkse techniekpolitiek. Religieuze ethiek kijkt toch vooral terug en is op zoek naar onwrikbare fundamenten. Ik denk dat een linkse techniekpolitiek daarentegen moet aanvaarden dat techniek ons voor volkomen nieuwe uitdagingen stelt, en dat ethische resultaten behaald in het verleden geen garantie bieden voor de toekomst. De Bijbel biedt echt geen antwoorden op de vragen rondom het reproductief kloneren, hoezeer ook God de eerste was om Eva te klonen uit de rib van Adam.

    Ethiek moet net zo creatief en verbeeldingsrijk worden als de techniek waarmee ze in een constante dialoog verkeert.

    3. Nieuwe democratische vormen

    Tot slot het derde probleem. Net als de ethiek wordt opgeschud door de techniek, zo wordt ook de democratie dat. We gaan de techniek van de 21e eeuw niet in goede banen leiden met de democratische instituties uit de 19e en 20e eeuw.

    Een voorbeeld: er is in vijftien jaar iets onvoorstelbaars gebeurd. Een van de meest wezenlijke infrastructuren van ons land, de digitale, is goeddeels in handen van een vijftal Amerikaanse bedrijven waarvan vijftien jaar geleden veel mensen nog nauwelijks hadden gehoord. Is dat acceptabel, of moeten we inzetten op ‘technologische soevereiniteit’? Maar dat zal dan toch op transnationaal niveau moeten gebeuren, zoals dat van de Europese Unie.

    Omgekeerd zien we dat het Internet of Things steeds belangrijker wordt op stedelijk niveau. Er wordt volop gedroomd over de stad als cybernetisch, volautomatisch gereguleerd megaorganisme. Is daar nog plaats voor centrale beslissingen, genomen door een gekozen bestuur? Waar vindt democratische controle plaats? Hoe worden daar conflicterende belangen van burgers tegen elkaar afgewogen?

    “ Smart cities vormen belangrijke laboratoria voor de democratisering van de techniek ”

    Je ziet juist in steden nieuwe vormen van democratische politiek ontstaan. Die nieuwe vormen zijn vaak geënt op het voorbeeld van, en de ervaring met, softwareontwikkeling. Alles moet snel. Experimenteren staat hoog in het vaandel: alles is slechts een bètaversie, die wacht op verbetering, bijstelling. Je gooit iets in de samenleving, kijkt hoe het uitwerkt en blijft eraan pulken. Het moet allemaal speels en creatief en lokaal en een tikje anarchistisch. Het aardige van deze ‘hackers’ is dat dit burgers zijn die opgegroeid zijn met techniek, dagelijks ervaren dat de techniek waarmee ze zich omringen hun wereld en hun levens diepgaand vormgeeft, en vervolgens de mouwen opstropen om de techniek die hen vormt zelf vorm te geven. In deze zin vormen smart cities belangrijke laboratoria voor de democratisering van de techniek.

    Je ziet dat er tijdens dit proces nieuwe ethische principes worden geformuleerd voor de datasamenleving:

    • Hoe zorg je dat data de macht van burgers versterken, in plaats van die van grote bedrijven en overheidsorganen over de burgers?
    • Transparantie: wie verzamelt wat waar waarvoor, en hoe kunnen burgers dat controleren?
    • Welke vormen van eigendom horen thuis in een datasamenleving? Laten we alles aan de bedrijven? Tuigen we het individu op tot een onneembaar fort? Of scheppen we een samenleving waarin het veilig is om data te delen in een data-commons, zodat we daarvan samen voordeel hebben?
    • Welke rol laten we aan bedrijven? Hoe kunnen we die stimuleren om beter na te denken over de maatschappelijke gevolgen van hun technieken? Als hun technieken niet ontploffen en ons of het milieu niet vergiftigen, kunnen we ze dan toch nog aanspreken op andere negatieve gevolgen?

    Het zal een van de grote opgaven van de komende tijd worden verschillende vormen en niveaus van democratie met elkaar in evenwicht te brengen, omdat ze vaak strijdig zijn en allemaal hun zwakten en sterktes kennen.

    Uitsmijter

    Mijn take home message is de volgende.

    Techniek is geen natuurkracht en evenmin een serviele dienaar. Techniek is een vorm van macht, die we gedeeltelijk naar onze hand kunnen zetten. Techniek is een politiek strijdveld.

    Maar we moeten nog nieuwe vormen van ethiek en democratie ontwikkelen, om die constante wisselwerking tussen techniek, leven, en maatschappij in goede banen te leiden.

    In elk geval moeten we ons ervan bewust zijn dat wat techniek doet altijd mee wordt bepaald door de omgeving, die op haar beurt weer verandert onder invloed van die techniek. Hier kunnen we nog steeds leren van Darwin. Dat betekent ook dat techniek nooit af is en altijd begeleiding zal blijven vergen.

    In de tweede plaats stelt techniek ons voor vragen die een dikke ethiek vereisen, omdat ze raken aan vragen van het goede leven en van het goede samenleven.

    Tot slot moeten we ons afvragen hoe we de snelle en verspreide techniek democratisch kunnen begeleiden. Dat zal nieuwe democratische praktijken en instituties vragen die passen bij die verregaande verstrengeling van techniek, leven en maatschappij.

    Als we daarin slagen, dan behoort een linkse technologie zeker tot de mogelijkheden.