Interne partijdemocratie als voorwaarde voor geloofwaardige democratie

Het partijbestuur plaatst zijn plan terecht in het kader van een bredere discussie over de toekomst van politieke partijen door te verwijzen naar het voorwoord bij “Politieke partijen, overbodig of nodig” van de Raad voor het Openbaar Bestuur (Rob) uit april 2014. Jacques Wallage constateert daarin een noodzaak voor politieke partijen tot ‘het bewaren van voldoende autonomie’ en het ‘zelf intern aan de eisen van een levende democratie voldoen’ om ‘gezagvol op te kunnen treden tussen overheid en samenleving’.

Politieke partijen moeten noch regeren (op de stoel van het kabinet willen zitten) noch reageren (‘het volk vraagt, wij draaien’), maar een autonome rol vervullen. Het partijbestuur reageert echter vooral op de behoefte van leden aan meer medezeggenschap over politieke standpunten.

De Rob begon met de vraag: “Politieke partijen: revitaliseren of op zoek naar alternatieven?” (in een conferentie op 18 april 2013). Impliciet kiest het partijbestuur voor revitaliseren en veronderstelt het dat daarvoor meer zeggenschap nodig is van leden over belangrijke politieke besluiten. Het ontbreekt in het plan aan een visie op democratie, op de rol daarvan in de samenleving, op de rol daarin van politieke partijen in het algemeen en van GroenLinks in het bijzonder en op de relatie tussen interne partijdemocratie en die bredere democratie.

Nut en noodzaak versus mogelijkheden

Waar het vooral aan ontbreekt in het plan is een afweging van het belang van de relatie met de leden (en niet-leden en potentiële kiezers) tegen het belang van politieke resultaten. Hoeveel tijd en aandacht moeten volksvertegenwoordigers en andere betaalde partijfunctionarissen besteden aan ledenparticipatie?

Hoe adequaat zijn de partijstructuren en de beschikbare middelen om ruim 20.000 leden medezeggenschap te geven over de standpuntbepaling door vooral onze vier Tweede Kamerleden? (De interne partijdemocratie op lokaal, provinciaal, waterschaps- en Europees niveau is niet echt aan de orde in het plan.) In hoeverre mogen leden medezeggenschap over afzonderlijke partijstandpunten verwachten gegeven de beperkte capaciteit om recht te doen aan hun inbreng? 

De functies van politieke partijen in een representatieve democratie zijn:

  • recrutering en selectie van volksvertegenwoordigers en bestuurders,
  • kanalisering van input van ‘het volk’ en
  • ontwikkeling van afwegingskaders voor politieke keuzes rond partijspecifieke kernwaarden (partijprogramma’s).

Let wel: niet specifieke politieke standpunten innemen en niet regeringsbeleid ‘verkopen’. Dat zijn taken van volksvertegenwoordigers respectievelijk bestuurders.

Graag meer gebruik maken van veranderde communicatiemogelijkheden

Die traditionele functie van politieke partijen en de acceptatie van representatieve (indirecte) democratie staan onder druk door het gestegen opleidingsniveau, de toegenomen mondigheid en de toegenomen reis- en communicatiemogelijkheden van burgers. Steeds meer burgers willen hun mening direct kwijt bij verantwoordelijke bestuurders en hebben daarvoor de expertise en technische mogelijkheden (of menen die te hebben c.q. te moeten krijgen).

Allerlei belangenclubs en one-issuebewegingen organiseren dergelijke expertise en technische mogelijkheden en claimen de tijd die bestuurders voorheen beschikbaar hadden voor hun partijachterban. Door het soort kiezers dat GroenLinks trekt geldt dit voor ons in relatief sterke mate.

Ondanks de toename van andere communicatiemogelijkheden en de relatief grote behoefte aan zo direct mogelijke invloed bij de GroenLinkse achterban werkt het partijbestuur in de eerste plaats ledenparticipatie via regionale bijeenkomsten uit. Een landelijk bijeenkomende partijraad vervangen door regionale bijeenkomsten heeft een ‘verdeel en heers’ effect. Verslaglegging kost tijd en moeite en compenseert niet dat je als gewoon lid niet overal bij kunt zijn.

Het plan kondigt “laagdrempelige mogelijkheden voor participatie op individuele basis, via internet gebaseerde methoden” voor meningsvorming aan. Dat heeft als voordeel ‘automatische verslaglegging’ en onmiddellijke toegankelijkheid voor alle andere participanten. Die aankondiging wordt echter niet uitgewerkt. Voor meningsvorming via internet moet waarschijnlijk nog software ontwikkeld of aangeschaft en ingericht worden (al loopt de ICT-werkgroep al geruime tijd te leuren met een optie).

De ervaring met de LinkedIn-groep leert dat meningsvorming via internet niet werkt zonder actieve facilitering en moderatie. Zonder planning van en zonder voldoende inzet op meningsvorming via internet is de kans groot dat we blijven steken in traditionele meningsvorming via top down verspreide voorstellen en top down georganiseerde bijeenkomsten met alle (capaciteits)beperkingen van dien.

Liever digitale meningsvorming dan digitale ledenraadpleging

Het plan omvat uiteraard ook ledenraadpleging middels referenda. Dat was tenslotte een expliciete congresopdracht. “Door referenda ook voor inhoudelijke vraagstukken in te zetten, wordt de betrokkenheid en actieve deelname van leden sterk vergroot.” schrijft Rik Grashoff in “Een optimistisch geluid”. Het plan noemt terecht inbedding daarvan “in een breed opgezet proces van participatie en meningsvorming […] een harde voorwaarde”.

Zonder een dergelijke inbedding leidt vergroting van betrokkenheid en actieve deelname van leden slechts tot niet inlosbare verwachtingen, zoals landelijke werkgroepen nu al ervaren. Het te verwachten effect daarvan is dat leden uit frustratie over gebrek aan inbreng in conceptstandpunten die hen per referendum voorgelegd worden tegen zullen stemmen.

Door leden medezeggenschap in specifieke standpuntbepaling in het vooruitzicht te stellen loopt de partij de gekozen vertegenwoordigers voor de voeten, die – wettelijk – zonder last en ruggespraak functioneren en dat ook moeten doen om hun toenemende werklast aan te kunnen.

Digitale ledenraadpleging is overbodig bij digitale meningsvorming waarin de standpuntbepalers voldoende participeren. Kamerleden en bestuursleden kunnen hun beperkte tijd beter besteden om – zichtbaar voor alle leden – te participeren in discussie via internet dan door het land rond te reizen langs zaaltjes met beperkte aantallen leden.

Dat vergt veel organisatie en moderatie waarvoor – bij gebrek aan personeelscapaciteit – vrijwilligers getraind en ingeschakeld moeten worden. Het vergt ook een lang leertraject. Het is echter een essentiële vorm van partijvernieuwing, juist voor GroenLinks.

Landelijke werkgroepen als gemiste kans

De behoefte van leden aan participatie in landelijke politiek uit zich vooral in landelijke werkgroepen. Het plan van het partijbestuur beperkt hun rol tot een (niet uitgewerkte) rol in het voortraject van partijbrede discussies over voorgenomen partijstandpunten. Het beëindigen van de mogelijkheid om namens een landelijke werkgroep amendementen in te brengen in congresbesluitvorming verzwakt hun positie.

De motivatie daarvoor is mogelijk dat nu “vele discussies in relatief kleine, niet aselecte deelverzamelingen van leden [worden] gevoerd, waarmee de representativiteit van de uitkomsten vaak beperkt is”, al brengt het partijbestuur dat niet expliciet in verband met de landelijke werkgroepen.

De focus op bepaalde onderwerpen en de neiging om allereerst contact te zoeken met medegeïnteresseerden in die onderwerpen is echter nu eenmaal inherent aan de betrokkenheid van leden bij landelijke politiek. Daar geen gebruik van maken leidt tot afname van ledenparticipatie, afkalving van interne partijdemocratie en verder functieverlies van politieke partijen.

Van stemmen tellen naar argumenten wegen

Het verder stijgende opleidingsniveau, de toenemende mondigheid en de snellere en intensievere communicatie vergt een revaluatie van de democratie: van stemmen tellen naar argumenten afwegen. Juist in de periodes tussen verkiezingen is democratie (betrokkenheid van burgers bij bestuur) essentieel.

Partijen die (potentiële) leden geen zinvolle rol weten te geven anders dan in traditionele verkiezingscampagneactiviteiten en in zaaltjes waar top down voorstellen worden gepresenteerd, leggen het af tegen de belangenclubs en one-issuebewegingen die aandacht krijgen van bestuurders.

Zelforganisatie in thema-afdelingen

Landelijke werkgroepen die gelinkt zijn met de portefeuilles en aandachtsvelden van landelijke politici zijn de manier bij uitstek om leden een constructieve rol te geven. Die link kan niet direct zijn, landelijke werkgroepen hebben geen recht op aandacht van volksvertegenwoordigers en niet iedereen die een landelijke werkgroep op wil richten kan en hoeft serieus te worden genomen. Het is een taak van de partij (niet van de volksvertegenwoordigers) om te organiseren en faciliteren dat er landelijke werkgroepen zijn die serieuze aandacht verdienen.

De thema-afdelingenstructuur van D66 (een partij met een vergelijkbare achterban) kan als voorbeeld dienen. Leden hebben bovendien een communicatieplatform nodig via internet (wegens privacy-gevoeligheid van contactgegevens) om elkaar te kunnen vinden en zich zoveel mogelijk zelf te kunnen organiseren, zonder de werklast voor betaalde partijfunctionarissen te vergroten.

Geen verkapte lobby

De thema’s waarop leden zich organiseren moeten breed genoeg zijn om ruimte te bieden aan een diversiteit aan standpunten en geen ruimte bieden aan verkapte lobby voor specifieke standpunten. Geen werkgroepen over Kunduz, het leenstelsel of het basisinkomen dus. Het partijbestuur (of beter de Permanente Programma Commissie) moet via formeel aangestelde besturen per ‘thema-afdeling’ mee bepalen welke tijdelijke werkgroepen daarbinnen opgezet worden en grenzen stellen aan hun activiteiten.

Landelijke werkgroepen kunnen eventueel in samenwerking met provinciale en lokale afdelingen bijeenkomsten organiseren over verschillende opties voor partijstandpunten binnen zo’n thema. Die taak moet het partijbestuur hen niet uit handen nemen. Liever presenteren ze echter initiatieven van groene en sociale praktische idealisten (de natuurlijke achterban van GroenLinks) die onder de aandacht gebracht moeten worden van bestuurders en politici.

Oplossingen waaraan al in de praktijk gewerkt wordt en die politieke ruggensteun en een politiek platform nodig hebben. Pleidooien voor specifieke politieke standpunten sluiten zelden aan bij de politieke agenda en rijden volksvertegenwoordigers zonder last en ruggespraak in de wielen.

Groene en sociale praktische idealisten zijn onvermijdelijk ook al deels georganiseerd via belangenclubs en one-issuebewegingen. GroenLinks moet daar vooral een alternatief voor bieden. Daarin moet de nadruk liggen op het tegen elkaar afwegen van belangen en issues en op toetsing aan partijspecifieke kernwaarden. Ook moeten partijprogramma’s meer worden opgevat als afwegingskaders in plaats van als gedateerde verzamelingen politieke standpunten.

Niet belangenclubs en one-issuebewegingen moeten een politiek platform geboden worden, maar juist wel aan individuele (potentiële) partijleden. Zo kan de partij de rol die platforms als belangenclubs en one-issuebewegingen innemen overnemen.

Kortom: partijbestuur, ga s.v.p. verder dan het congres vorig jaar van jullie vroeg en biedt de leden iets vernieuwenders dan ‘meeste stemmen gelden, maar dan via internet’.