recensie

De kern van het verhaal van Kanne is dat er een groot verschil is tussen de voorkeuren van kiezers zelf, tussen de positie die kiezers denken dat een partij heeft en de posities van partijen volgens hun programma. Kanne gaat uit van het kieskompasmodel. Dit onderscheidt een links/rechts tegenstelling en een conservatief/progressief tegenstelling.(1)

De grootste verschillen tussen partijen en kiezers zitten aan de rechterkant van het politieke spectrum. VVD, PVV, CDA en D66 kiezers schatten hun partijen allemaal op economisch gebied veel linkser in dan dat ze "daadwerkelijk" zijn. CDA, D66 en PVV zijn volgens hun eigen kiezers centrum-linkse partijen, terwijl deze partijen in hun programma's rechtse voorstellen deden. Dit zorgt ervoor dat het regeringsprogramma van het kabinet-Rutte een rechts karakter heeft, terwijl dat volgens Kanne niet is wat kiezers willen.

Op links speelt deze tegenstelling ook: de afstanden zijn hier minder groot maar betreffen nu niet alleen maar de economische maar ook de culturele tegenstelling. GroenLinks wordt bijvoorbeeld door kiezers rechtser en conservatiever ingeschat dan dat ze daadwerkelijk is. Dat geldt voor bijna alle linkse partijen. Kiezers staan wel vrij dicht bij de positie die ze zelf een partij toedichten. Dit zorgt ervoor dat kiezers eigenlijk allemaal clusteren in de links-conservatieve hoek, terwijl partijen verdeeld zijn tussen links-progressieven en rechts-conservatieven.

Who is to blame?

Kanne legt de schuld van de discrepantie tussen kiezers en gekozenen bij de politieke partijen. Hij vindt dat partijen zich niet helder positioneren: zij zijn niet helder in de communicatie van hun standpunten, weigeren echt positie te kiezen en wisselen van standpunt. Het boek bevat een zeer uitgebreide beschrijving van hoe in de laatste vijf jaar partijen posities hebben gekozen, maar ook deze posities weer hebben laten vallen. Waar hij bij de beschrijving van het verschil tussen kiezers en gekozenen uitgebreid statistisch materiaal levert, doet hij dit niet bij het verklaren van deze verschillen. Dat laat dus ruimte voor alternatieve verklaringen:

Je zou de schuld van het verschil tussen wat kiezers denken dat partijen willen en wat kiezers willen gedeeltelijk bij de media leggen. Media berichten alleen over dingen die nieuwswaardig zijn: dat GroenLinks voor het milieu is, komt niet op de voorpagina van de krant. Alleen als GroenLinks iets anders doet dan verwacht, is dat nieuwswaardig. Kiezers krijgen dus vrij veel informatie over hoe partijen draaien en opmerkelijke standpunten innemen en vrij weinig over de andere standpunten van partijen. Is het dan raar dat kiezers daar een verkeerd beeld van hebben?

Kanne pleit de kiezer van alle schuld vrij. Zij willen wel op basis van de inhoud stemmen, maar de inconsistentie van partijen voorkomt dat. Er zijn verschillende mechanismen die ervoor zorgen dat kiezers zelfs als ze inhoudelijk willen stemmen, er naast kunnen zitten. De eerste is wensdenken. Het is opvallend dat kiezers partijen zo dicht bij hun eigen positie stellen. Het kan best dat kiezers denken dat hun partij hun positie innemen: "Ze kunnen denken, dit vind ik, ik stem op die partij, dus zal die partij het wel met me eens zijn." (2)

Partijen kunnen hier ook op inspelen: door het aura te creëren dat hij de gewone man verdedigt, wordt Wilders veel linksere economische posities toegedicht dan hij uiteindelijk waarmaakt. Zo trekt hij wel linksere kiezers, maar hoeft hij daarvoor niet de financiële consequenties te dragen. Als er dan echte keuzes gemaakt moeten worden, bijvoorbeeld als een partij in de regering zit, dan kan het nog eens lastig worden: een partij kan doen wat ze beloofd heeft in haar programma, maar dat hoeft niet te zijn wat de kiezer verwacht had. De sterke weerstand tegen "Obamacare" en het debâcle rond Kunduz zijn hier voorbeelden van.

Een ander mechanisme is een gebrek aan politieke kennis. Op de vraag van de enquêteur geeft de kiezer het sociaal-geaccepteerde antwoord dat hij op de inhoud kiest, maar echt veel wil hij er niet voor doen. Als de kiezer, net als de onderzoekers van Kanne, in de verkiezingsprogramma's had gekeken, had hij een goede inschatting kunnen maken van de partijposities. Het is een interessante, maar niet door Kanne beantwoorde, vraag in hoeverre de mispercepties van kiezers samenhangen met variabelen als politieke interesse, politieke kennis en opleidingsniveau.

Zelfbinding

Kanne gaat uit van een bepaald model dat verklaart hoe kiezers op basis van de inhoud stemmen: kiezers kiezen voor die partij uit die het meest overeenkomt met hun posities. Dit is het zogeheten 'proximity model'. Dit hoeft niet het enige model te zijn dat verklaart hoe kiezers op basis van de inhoud stemmen. Partijen kunnen ook kiezen voor een partij die hun prioriteiten deelt en daar het meest voor opkomt. In dit zogeheten 'directional voting model' kiezen mensen voor partijen die extremere posities hebben dan zij zelf op bepaalde vraagstukken, omdat die daar echt wel aan zullen trekken.

Je kan dit kiesgedrag op twee manieren begrijpen: aan de ene kant is het een vorm van zelfbinding. Kiezers willen dat er wat aan milieuvervuiling gebeurt en stemmen daarom op een partij met extreme posities op milieu. Partijen kunnen allerlei voorkeuren hebben (een beter milieu, meer geld voor zorg, hogere lonen) maar door te kiezen voor een partij die een van die dingen belangrijk vindt, binden ze zichzelf aan die prioriteit. Een vorm van democratische zelfbinding: "Okay, ik vind het milieu belangrijk dan accepteer ik de consequentie dat mijn prioriteiten op zorg niet gerealiseerd worden omdat je overheidsgeld niet twee keer kan uitgeven." Je kan deze keuze echter ook strategisch duiden: mensen willen dat er iets gebeurt aan het milieu, en kiezen daarom voor een partij die daar het hardst aan trekt. In het touwtrekspel dat de Nederlandse coalitiepolitiek is, gebeurt er dan tenminste iets.

En GroenLinks?

Uit het onderzoek van Kanne volgen een aantal onderwerpen waarop GroenLinks tekortschiet: dat is waar er een grote afstand is tussen de kiezer en GroenLinks en waarop kiezers de posities van GroenLinks maar ten dele hebben begrepen. Het slechtst scoren die onderwerpen waarop GroenLinks geen heldere positie heeft ingenomen, volgens de codeurs van Kanne: de voorstellen rond studiefinanciering, de positie wat betreft vrijheid van meningsuiting en het op orde krijgen van de begroting. Dit geeft aan dat GroenLinks geen duidelijke positie heeft die in zwart/wit termen te vatten is en deze is ook niet helder aan haar kiezer gecommuniceerd.

GroenLinks kiezers zijn het het minst met de partij eens over Europa, (3) migratie (zowel arbeidsmigratie als laaggeschoolde migratie), vredesmissies, integratie, de AOW en ontwikkelingssamenwerking. Het grootste deel van deze items zit in de culturele progressief/conservatief as. Op deze onderwerpen deelt minder dan de helft van de kiezers het GroenLinks standpunt. Typisch culturele onderwerpen (migratie, integratie) zijn de achilleshiel van GroenLinks: GroenLinks-kiezers zijn wel groen en links, maar delen de posities van GroenLinks wat betreft de open samenleving in mindere mate.

Opvallend is dat zeker wat betreft immigratie GroenLinks kiezers zich terdege beseffen dat de partij wat anders vindt dan zij: ongeveer de helft van de kiezers weet dat GroenLinks een pro-immigratie standpunt inneemt en slechts 30-40% deelt dat standpunt. Kennelijk accepteren kiezers dat dit verschil bestaat. Dat is de gedoogdemocratie die Kanne beschrijft. Je ziet eenzelfde patroon bij ontwikkelingssamenwerking. GroenLinks-kiezers weten dat GroenLinks en zij daarover van mening verschillen, en stemmen toch GroenLinks.

Complexer is het onderwerp vredesmissies: de meeste GroenLinks-kiezers denken dat GroenLinks tegen het gebruik van militairen bij vredesmissies is, terwijl dit niet het geval is. Het meest opvallende is dat GroenLinks-kiezers zelf minder vaak tegen het militaire karakter van vredesmissies zijn dan dat ze denken dat GroenLinks hier tegen is. GroenLinks-kiezers denken dat de partij principiëler is dan zij zelf zijn. De interne discussies van de laatste vijftien jaar over het gebruik van militair geweld om mensenrechten te beschermen, hebben geen gevolg gehad voor het beeld van de partij bij de eigen kiezers.

Conclusies

Kanne raadt partijen aan om helder positie te kiezen. Partijen zouden eigen politieke visies consistent moeten uitdragen. Nieuwe partijformaties, een vernieuwd leiderschap en overeenstemming tussen boodschapper en inhoud zouden kunnen bijdragen aan een kleinere afstand tussen partijen en hun kiezers. Dit lijkt me maar ten dele waar: het probleem is niet dat partijen geen visie zouden hebben, volgens de codeurs van Kanne, staan de partijen over een groot deel van het politieke speelveld verspreid. Partijen zijn veel extremer dan kiezers.

In de logica van schaling betekent extremer ook consequenter. Kiezers staan veel meer in het centrum, en plaatsen partijen veel meer in het centrum. Het is niet dat partijen geen oplossingen of posities hebben, maar er is sprake van een fundamentele 'mismatch' tussen aanbod en vraag in de politiek: kiezers zijn voor het overgrote deel links-conservatief. Dit geldt voor kiezers van bijna alle partijen.(4)  Er is, zoals Wouter van der Brug eerder bij zijn inaugurele reden observeerde, geen partij die een combinatie van economisch linkse en cultureel conservatieve standpunten aanbiedt.

Zelfs als je kijkt naar de posities die partijen volgens kiezers hebben, liggen de SP, PVV en CDA aan de rand van dit gebied. Partijen clusteren heel consequent op een links/rechts dimensie, maar kiezers niet. Om dit probleem op te lossen, moet er een links-conservatieve partij ontstaan: zowel SP als PVV (zeker in de ogen van kiezers) zouden deze lacune kunnen vullen als ze afstand zouden nemen van hun progressieve casu quo rechtse wortels. De concentratie van kiezers in de links-conservatieve hoek bevestigt weer eens dat er in Nederland weinig ruimte is voor een centrum-progressieve politieke formatie.

Voetnoten 

  1. Kanne gebruikt een aangepast model van het kieskompas. Hij volgt deels kritiek die Louwerse en ik eerder hebben geformuleerd: de dimensies uit dit model zijn geen goede schalen, de geaggregeerde posities zeggen niets over de posities van partijen op latente dimensies. Hij pakt echter niet door: hij kiest er voor om twee matige schalen in stand te houden, waarop partij posities grotendeels overlappen: hij maakt een onderscheid tussen progressief en links, die op het niveau van politieke partijen samenvallen. Alle linkse partijen zijn progressief en alle progressieve partijen zijn links.
  2. Dit wordt overigens ondersteund door het feit dat er een vrij sterke relatie is tussen de mate waarin kiezers de correcte positie van partijen 'raden' en ook daadwerkelijk die positie innemen. 
  3. De stelling over Europa ("De Nederlandse financiële bijdrage aan de Europese Unie moet omlaag") is een ingewikkelde stelling: dit is een vraag naar de voorkeuren van kiezers over Europa en financiën, en dus een slechte manier om voorkeuren over het een of het ander te meten. 
  4. Alleen de kiezers van GroenLinks vallen (gemiddeld) net buiten dit kwadrant.