Bas Haring, Paul Cliteur en Erno Eskens verdedigden deze stelling tijdens Bij de beesten af! een debatavond van Arminius op 9 april in Rotterdam. De avond over dierenrechten diende als prikkelende omlijsting voor de presentatie van het gelijknamige boek van Bastiaan Rijpkema en Machteld Zee, beiden promovendus aan de Universiteit Leiden op de afdeling Encyclopedie en Filosofie van het Recht.

Waarom zijn mensen dragers van rechten en dieren niet? Met deze vraag leidde Paul Cliteur, hoogleraar Encyclopedie van het Recht, het wat hij noemde 'meest intrigerende boek over dit onderwerp' in. Bij de beesten af! Over dierenrecht en onrecht (Prometheus/Bert Bakker, 2013) bestaat uit een bundel kritische essays van prominente voor- en tegenstanders van dierenrechten waaronder Peter Singer, Jonathan Safran Foer, Roger Scruton, Meindert Fennema, Marianne Thieme en Paul Cliteur zelf.

Middels hun betogen nemen Rijpkema en Zee de morele status van dieren onder de loep, onder het toeziend oog van de grote filosofen van weleer, zoals Plato en Aristoteles. Waar komt onze wonderlijke relatie met dieren vandaan? Hoeveel rechten heeft een schaap? Nadenken over dierenrecht, meende Cliteur, is een grote uitdaging voor de filosofie en rechtsgeleerdheid, waar we in de toekomst waarschijnlijk hoofdschuddend op zullen terugkijken.

Dierenliefde

Dat het idee 'dierenrechten' allesbehalve onomstreden is, zowel filosofisch als politiek, wordt goed zichtbaar in alle ophef over ritueel slachten. Meindert Fennema, die onlangs de roman Het Slachthuis schreef, verklaarde dit vanuit het sentimentalisme: deze gevoelsmatige 'dierenliefde waar dieren niets voor kopen' is vaak gebaseerd op verkeerde aannames. Zo zou onverdoofd ritueel slachten, mits correct toegepast, helemaal niet zoveel dieronvriendelijker zijn dan het gebruik van een schietmasker. Mensen moeten volgens Fennema minder uitgaan van wat zij zelf zielig vinden en meer van de resultaten.

Kijkend door het utilitaristische perspectief, dat 'pijn en genot' als heersers der natuur definieert, heeft de overheid als enige taak te zorgen dat pijn geminimaliseerd en genot gemaximaliseerd wordt. Voor zowel mensen als voor dieren, meent Fennema. Het rechtsdenken toepassen op dieren gaat hem wel te ver: daarmee zouden we een gelijkheid impliceren die er niet is. Dieren hebben immers ook geen plichten, en bovendien geen stem.

Maar is er voor het hebben van rechten wel zo'n wezenlijke gelijkheid nodig? Rechten zijn er net zo goed om organisaties en zelfs naamloze NV's te beschermen, wierp Cliteur tegen. Waarom zou je dieren bijvoorbeeld niet het recht geven om niet gefolterd te worden, in plaats van enkel een verbod op folteren door mensen? Dat recht hebben zelfs gevangenen – de door de samenleving afgezonderden die zich niet aan hun plichten houden.

Gelijke gevallen gelijk behandelen

Erno Eskens, auteur van Democratie voor dieren (2009) ging hierop een stap verder en verklaarde dat dieren niet alleen rechten, maar ook een paar zetels in de Tweede Kamer moeten hebben. In een democratie worden alle belangen gewogen, en dat dieren die ook hebben kan volgens Eskens toch niemand ontkennen. Dieren hebben deels dezelfde fysiologie als mensen en daarmee delen we elementaire behoeftes als voedsel en beschutting. Dieren moeten daarom niet slechts als hamburgers, maar als burgers beschouwd worden die meetellen in de democratie. Op basis van die status zouden ze dan automatisch ook rechten krijgen.

'Mensenrechten moeten een onderdeel worden van dierenrechten,' deed Eskens hier nog een schepje bovenop. 'Een voorbeeld: in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens staat dat je niet mag discrimineren op basis van geboorte. Dieren zouden alleen al op basis van dit recht niet anders behandeld mogen worden dan mensen. Gelijke gevallen gelijk beoordelen is een basisprincipe van de democratie.' Wegen volgens hetzelfde weegsysteem kan volgens Eskens door specifieke eigenschappen van dieren te koppelen aan de rechten die daarbij horen. Maar hoe komen we tot zo'n weegsysteem?

Het missen van een spreekbuis – hooguit via Marianne Thieme – maakt het dieren wel lastig om rechten op te eisen, erkende Filosoof Bas Haring, die onder meer Plastic panda's: Over het opheffen van natuur schreef. De angst voor 'sentimentalisme' is volgens hem daarom gegrond, en maakt het des te belangrijker om ons te blijven beroepen op de wetenschap. Via wetenschappelijk onderzoek naar de condities voor het lijden en welbevinden van dieren, kunnen we dieren toch een stem geven. Met objectieve criteria kunnen kwesties als het megastallen rationeel beschouwd worden: is het mogelijk dat dieren daarin een fijn leven hebben?

Mocht bepaalde kennis over het lijden van dieren nog onbekend of niet te achterhalen zijn, nuanceerde Haring, dan is het uiteraard plausibel om je oordeel te baseren op inleving in de gevoelens van een dier. Aan een menscentrische visie ontkom je dan niet: wij zijn immers mensen. Maar om bij discussies over het behandelen van dieren, zoals in de slacht, menselijke zaken als 'vrijheid van godsdienst' mee te laten tellen, gaat Haring te ver. 'Met mijn fictieve geloof zou ik dan van alles kunnen verzinnen om dieren te mogen pijnigen. We moeten het dierenwelzijn voorop stellen, en de mate van het lijden als criteria nemen.'

Bruten

Tussen denken om dierenwelzijn en het uitgaan van dierenrechten, zit echter een verschil, stipte Eskens aan, dat van belang is voor de wettelijke bescherming. Zonder rechten geen strafvervolging. De wet beschermt nu dieren zoals men een auto beschermt: je mag die niet beschadigen, anders doe je de eigenaar pijn. Maar dat je dieren zelf pijn doet speelt, in de wet nauwelijks een rol. Zo kan een dierenorganisatie alleen maar juridisch voor dieren opkomen wanneer zij zelf schade lijdt doordat iets haar doelstellingen ondermijnt.

Al in de tijd van Aristoteles hadden dieren niets te zeggen, legde Eskens uit. Aristoteles zag de ratio als het allerbelangrijkste en het intellect was gelinkt aan de positie in de maatschappij. Dieren werden gezien als instinctmatige 'bruten' (waar ons woord 'beest' van is afgeleid). Wanneer ze toch blijk gaven van intelligent gedrag, kon het niet anders dan dat de duivel in hen was gekropen. In de Middeleeuwen werden daarom hele processen tegen dieren gevoerd. Pas sinds de opkomst van de Romantiek kreeg de natuur een hogere status, werden dieren zuivere wezens en moesten ze beschermd worden. Echter bleef het ratiodenken aan: je mocht, en mag nu nog steeds dieren pijn doen als dat een redelijk doel dient.

Een overvloed aan rechten

Haring sprak dan ook de vrees uit dat het hele idee van dierenrechten als een filosofische exercitie blijft bestaan. In tegenstelling tot Eskens constateerde hij dat rechten niet gratis weggeven kunnen worden. Ze zijn een schaars goed en moeten verdeeld worden onder de belanghebbenden. Gun je garnalenkwekers het recht op inkomen, garnaleneters het recht op een lekker hapje of de garnalen zelf een goed leven? Je moet ook oppassen dat je het niet te breed trekt, waarschuwde hij enigszins ironisch: 'Straks krijgen we ook nog natuurrechten, organismenrechten, of objectenrechten. Je ontkomt er niet aan te gaan wegen.'

Het afwegen van rechten tegenover elkaar vraagt dus om het hanteren van duidelijke criteria, waar dan eerst consensus over moet bestaan. Met dierenvertegenwoordigers in de politiek, om de dierenstem hoorbaar te maken. Als herinnering aan ons morele geweten? 'Dat klinkt misschien wat extreem of excentriek,' concludeerde Haring, 'maar om op ethiek vlak wat voor dieren te kunnen verbeteren moet je, zelfs in deze tijd, soms helaas nog roomser zijn dan de Paus.' De in de zaal aanwezige lammetjes, geïntroduceerd door stadsherder Martin Oosthoek, blaatten instemmend.