Recensie

Denk aan de Hoorn des Overvloeds. Of aan een Stilleven met Fruit in de stijl van de Hollandse meesters. Want de titel van dit boek is niet zo gemakkelijk te vertalen. De ondertitel is duidelijker: Juliet Schor wil met haar boek Plenitude. The New Economics of True Wealth (2010) niets minder ontwikkelen dan een 'echte' welvaartseconomie. Een economie die niet draait geld, maximale groei en consumptie, maar om echte rijkdom: die van een rijk, vol, veelzijdig, zelfs gelukkig leven.

De boodschap van Schor heeft iets paradoxaals: ware welvaart komt van 'getting more from less'. We moeten minderen om de echte rijkdom te kunnen vermeerderen: 'Work and spend less, create and connect more'. Maar dat hoeft volgens Schor geen 'paradigma van opoffering' te zijn. Door minder te werken en te kopen, beter te consumeren en meer zelf te doen, behalen we zowel ecologische als menselijke winst: 'emit and degrade less, enjoy and thrive more'.

In het hart van het plenitude-model staat de herovering van de tijd. Tijdrijkdom, niet geldrijkdom, is de belangrijkste maatstaf van het goede, volle leven. De meeste mensen werken te hard, eten te snel, socialiseren te weinig, zitten te lang in het verkeer, krijgen te weinig slaap en voelen zich te vaak gestresst.

Schor schreef hier eerder over in haar bestseller The Overworked American: The Unexpected Decline of Leisure (1992). Vervolgens legde zij een verband tussen te hard werken en teveel consumeren in The Overspent American: Why We Want What We Don't Need (1998). In Born to Buy: The Commercialized Child and the New Consumer Culture (2004) verbreedde zij die visie tot een algemene kritiek op de consumptie- en reclamecultuur.

Vier beginselen

Plenitude schetst een positief en samenhangend alternatief. Schor noemt vier beginselen, met het terugveroveren van de tijd als hun gemeenschappelijke noemer. Ten eerste: een nieuwe allocatie van de tijd. We zijn steeds meer tijd gaan besteden aan marktactiviteiten, in de vorm van betaald werk, vrije tijd die wordt gevuld met commercieel vermaak (en dus meer inkomen vereist) en kopen en consumeren.

Wat nodig is, is matiging van de arbeidsuren in de markt, zodat de hoeveelheid stress vermindert, er meer tijd vrijkomt voor werk buiten de markt en voor investeringen in opvoeding, sociale relaties en het leren van nieuwe vaardigheden. Voor huishoudens onder tijdstress betekent dit dat geld tegen tijd wordt geruild.

Ten tweede: zelfvoorziening buiten de markt. Hoe minder je koopt, des te minder je hoeft te verdienen. Zelf voedsel verbouwen, kapotte spullen repareren, energie opwekken of meedoen in de nieuwe ruil- en deeleconomieën keert de tendens naar een steeds grotere specialisatie om, ook in het huishouden.

Zelfvoorziening kan daardoor van een marginale ambachtelijke beweging veranderen in een belangrijke economische activiteit. De productiviteit ervan kan worden verhoogd, bijvoorbeeld door gebruik te maken van up-to-date kennis van land- en tuinbouwmethoden en van slimme huishoudelijke apparaten.

Ten derde: 'echt materialisme'. In plaats van minder, moeten we juist meer aandacht gaan besteden aan de eigen consumptie en beter gaan letten op de dingen zelf. In ons huidige koopgedrag wordt de functionaliteit van producten immers overheerst door hun symbolische waarde: image is alles, materialiteit is niets. We zouden bijvoorbeeld meer informatie kunnen inwinnen over bepaalde productieketens en de bijbehorende ecologische voetafdruk. We zouden minder moeten kopen, en meer moeten genieten van wat we kopen; meer letten op kwaliteit in plaats van kwantiteit (slow Spending).

Anders dan in het fast fashion-model, is duurzame consumptie gericht op verlenging van de levensduur van producten (bijvoorbeeld via reparatie en recycling), op multifunctionaliteit (zoals een sjaal die ook als rok kan worden gedragen) en op maatwerk in plaats van massaproductie. 'Echt materialisme' houdt ook in: eerherstel van het ambachtelijk kunnen van vakmensen die behalve voor de markt ook voor eigen gebruik produceren.

Ten vierde: we moeten opnieuw investeren in elkaar en in de gemeenschap. Exclusieve marktgerichtheid heeft gemeenschappen dunner gemaakt en de intermenselijke betrekkingen verzwakt. Door tijd te winnen, kunnen mensen hun sociale netwerken vernieuwen en versterken. Ze hebben meer tijd voor hun gezin, familie, vrienden, buren en vreemden. Ook de herontdekte 'commons' en de nieuwe economieën van delen en hergebruik (autodelen, informatiedelen, kringloopwinkels, cohousing) scheppen 'lichte gemeenschappen' en nieuwe, door internet gefaciliteerde vormen van sociaal vertrouwen.

Minderen van de groei

Echte rijkdom valt niet samen met economische groei. Het groeibegrip gooit volgens Schor twee verschillende dynamieken op één hoop: extensieve en intensieve groei. Extensieve groei gaat over het ontwikkelen van nieuwe productiekrachten en het uitbreiden van de markt- of kapitalistische logica naar de publieke sector, particuliere huishoudens en andere vormen van productie.

Maar dat is volgens Schor geen echte groei, maar slechts het verplaatsen van (vaak niet hernieuwbare) hulpbronnen van de ene economie naar de andere. Intensieve groei gaat daarentegen over een efficiënter gebruik van bestaande hulpbronnen en de transitie naar organische en lokale landbouw, passiefhuizen, windkracht en andere vormen van hernieuwbare energie.

Schor lijkt per saldo te pleiten voor een planmatige vermindering of verlangzaming van de groei, zeker wanneer productiviteit wordt uitgedrukt in door technologische vooruitgang vrijkomende arbeidsuren (dus feitelijk in werkloosheid!). Ze wijst er terecht op dat naast de productiviteitsgroei de werktijdverkorting in het industriële tijdperk even belangrijk is geweest voor het scheppen van werkgelegenheid.

Groei kan niet langer de uitweg zijn uit de werkloosheid. Behalve herverdeling van werk en reductie van het aantal arbeidsuren per baan is het ook nodig om te investeren in arbeidsintensieve sectoren als de gezondheidszorg en het onderwijs, waar apparaten het werk nooit van mensen kunnen overnemen.

Door dit alles is het plenitude-model ook 'ecologisch correct', niet zozeer omdat mensen hun ecologische voetafdruk welbewust willen verkleinen, maar als bijvangst van meer praktische en 'zelfzuchtige' motieven als minder gehaast willen leven, gezonder willen eten, minder last willen hebben van lawaai, stank en andere vervuiling (bv. door reclame) of comfortabeler willen reizen.

Minder (hard) werken en een andere balans tussen markt- en niet-marktactiviteiten is goed voor de ecologische duurzaamheid, vanwege de drievoudige reductie van betaalde arbeid, inkomen en consumptie. Landen waar mensen langer werken hebben een grotere ecologische voetafdruk. Als de Verenigde Staten de arbeidspatronen van Europese landen zou overnemen, zou de energieconsumptie daar met 20% dalen.

Fabbers

Af en toe vervalt Schor in 'zelfvoorzieningsromantiek', vergelijkbaar met die van de permacultuur- en Transition Towns-beweging, waar zij veel sympathie voor heeft. Ze zingt de lof van breien, brood bakken en bier brouwen, het weven van quilts, het inmaken van groenten en vruchten, zelfs van jagen en vissen ('s avonds dan Plato lezen?). Maar ze neemt ook afstand van de 'hopeloze romantiek' van een eco-anarchist als Thoreau, en vooral van een low tech-benadering van arbeid die je ertoe dwingt eindeloos hout te kappen en water te koken om te kunnen overleven in de wildernis.

De film Into the Wild (2007) laat zien hoe slecht het met je kan aflopen. Dan hebben we volgens Schor meer aan de methode van 'high tech self-providing' van de filosoof Frithjof Bergmann. Het meest aansprekende voorbeeld daarvan is de digitale fabricator of fabber: een driedimensionale copieermachine die allerlei dingen kan maken, zoals wekkers, toasters, kleding, schoenen en meubels. Dat is nu nog toekomstmuziek (hoewel het MIT al tien jaar geleden een 'fab lab' opende), maar uiteindelijk zou de fabber voor iedereen betaalbaar moeten zijn, even gewoon als een oven of ijskast.

Tijd en geluk

Het sterkste punt van het plenitude-model blijft het besef van de waarde van tijd en de noodzaak van een nieuwe tijdspolitiek. Tijdsovervloed staat in een positieve relatie tot geluk, zelfs als men inkomeneffecten (bv. een lager inkomen door minder weken) meerekent. Tijd is voor veel mensen belangrijker dan materiële goederen.

Terwijl het inkomen een positioneel goed is, dat sterker afhankelijk is van sociale vergelijking, is vrije tijd dat veel minder. De voordelen van langere vacanties of kortere werkuren zijn blijvend, ook al genieten anderen eveneens meer vrije tijd.

In de slotalinea van het boek permitteert Schor zich toch wat messianistische retoriek, wanneer zij suggereert dat plenitude niet alleen economisch slim is, maar ook onze gebroken levens kan repareren en onze ziel kan genezen, op weg naar een beter menszijn.

Gelukkig is plenitude ook afgeleid van het beginsel van 'One Life Living': het besef dat we maar één keer leven, hier op deze aarde. Het ideaal van een vol, rijk leven krijgt daarmee per saldo een sterk seculiere, activistische trek: we moeten het geluk hier vinden, en niet uitstellen tot in het hiernamaals.