Wat je verder ook van de inhoud vindt, dit initiatief verdient lof, omdat het precies doet waar een politieke partij voor bedoeld is: het genereren, ontwikkelen en bediscussiëren van ideeën en opvattingen. Daarnaast getuigt het initiatief van moed. Zeker als je zo’n discussie start, steek je je nek uit en loop je in theorie het risico dat je kop er af gaat.

Nu is dat laatste risico beperkt: GroenLinks kent nog altijd een stevige pacifistische traditie én de auteurs geven aan dat het discussiestuk work in progress is. Zij nodigen al wie wil binnen en buiten de partij uit tot het geven van commentaar.

En dat is inmiddels al van verschillende zijden gebeurd. Vanuit dat perspectief is hun missie geslaagd.

Ter completering van de loftuitingen voeg ik er graag aan toe dat het stuk goed geschreven is en prettig leest. Dat is in politiek Den Haag ook wat waard!

Portretfoto Joop Schippers
Foto: Glenn van der Burg (People Power Radio)

Sweeping statements

Dan de inhoud. De auteurs trappen af met een analyse van de problemen waarmee het huidige sociaaleconomisch bestel kampt. Daarbij schuwen zij de hyperbool niet. Grote woorden over economisme en het niet functionerende kapitalisme worden gecombineerd met de stelling dat “(M)eer dan een halve eeuw (…) één beleidsdoel centraal (heeft) gestaan: economische groei.”

Tekst die lekker weg hapt, maar is het ook een adequate beschrijving van de werkelijkheid? De hele naoorlogse periode van economische politiek in Nederland staat in het kader van opbouw en onderhoud van de verzorgingsstaat.

Voor zover Nederland een markteconomie is, is het een geleide markteconomie, waar de uitkomsten van het marktproces niet alleen en soms niet in de eerste plaats van (kapitalistische) marktprocessen afhangen, maar vooral van de werking van instituties die in overwegende mate door de politiek zijn gecreëerd of door sociale partners zijn overeengekomen.

Dat is toch iets anders dan het rauwe en ongebreidelde kapitalisme van de tweede helft van de 19e eeuw of dat van sommige landen ver van hier. Niet voor niets is Nederland een land dat hoog scoort op lijstjes van welvarende en tevreden burgers en gelukkige kinderen.

Wat betreft de doelstellingen van economische politiek in Nederland: reeds aan het begin van de jaren vijftig formuleerde de toen net opgerichte Sociaal-Economische Raad (SER) vijf doelstellingen van economische politiek. Economische groei was er daar een van, naast een evenwichtige ontwikkeling van de inkomensverdeling. In de jaren zeventig is de groeidoelstelling preciezer geformuleerd als selectieve economische groei, waarbij bijvoorbeeld milieuschade een overweging kon zijn om groei in bepaalde sectoren te beperken.

Als we kijken naar de mate waarin ‘we’ er met behulp van wetgeving in geslaagd zijn om water, lucht en bodem schoner te maken dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw is dat geen dode letter gebleken. Een statement als “de taak van de overheid blijft beperkt tot het faciliteren van marktwerking en de vrije beweging van kapitaalstromen” is dan ook veeleer een karikatuur dan een correcte beschrijving van de rol van de overheid in de hedendaagse Nederlandse economie.

Is de kritiek dan onterecht? Neen, natuurlijk niet. Er is – ook vanuit economisch perspectief – veel mis in deze samenleving en er valt heel veel te verbeteren. Maar laten we daarbij niet de weg opgaan van ‘sweeping statements’ die de indruk wekken dat ‘het’ allemaal niet deugt, maar concreet benoemen wat ons niet bevalt en hoe we dat willen veranderen.

Misschien helpt het daarbij een top tien van grootste stenen des aanstoots te formuleren. Daarmee kun je tegelijkertijd de gelegenheid te baat nemen je appreciatie uit te spreken voor al die verworvenheden waar ook vele linkse politici, vakbondsmensen en anderen jaar in jaar uit en vele decennia lang voor gestreden hebben en die de meesten van ons graag wensen te behouden. Aan het eind van mijn verhaal kom ik nog terug op waarom ik de toon en de waardering voor hen op wier schouders wij staan zo belangrijk vind.

Hoe ver gaan we?

Terecht stellen Rodenburg en Maatoug brede welvaart en welzijn centraal. Menselijk geluk en een goed leven vergen meer dan materiële consumptie. Toch – denk aan de piramide van Maslow – mogen we – ook als GroenLinks – die materiële consumptie en de noden en wensen die er ook op dat punt bestaan niet uit het oog verliezen en zullen we ons tot de voorkeuren van burgers moeten verhouden: variërend van accommoderen, respecteren tot overrulen.

Het is een dilemma waar ‘links’ in de geschiedenis regelmatig mee wordt geconfronteerd, zowel op nationaal niveau (denk aan de Opel Kadett en het biefstukje voor de arbeider in de jaren zeventig) als internationaal (welk recht  hebben wij in het rijke Westen om landen die nu pas een bepaald welvaartsniveau bereiken, bepaalde vormen van consumptie te ontzeggen?)

Verdere verschuiving in de voorkeuren van individuen in de richting van meer niet-materiële consumptie lijkt in historisch perspectief vooral een kwestie van opvoeding. Prijsprikkels (denk aan tabak) en verboden (denk aan verdovende middelen in onze tijd of de drooglegging in de Verenigde Staten in de vorige eeuw) helpen soms een tijdje, maar zijn meestal niet in staat de behoefte uit te bannen.

“ Uiteindelijk gaat het toch om de concrete voorstellen waar GroenLinks zich de komende jaren voor gaat inzetten ”

De discussie over de rol van het individu vormt misschien wel het meest ingewikkelde deel van het verhaal. Van groot belang lijkt me de zin “(W)e zijn sociale wezens die opbloeien als we vertrouwen krijgen en samenwerken.” Het daaraan gekoppelde pleidooi voor meer ruimte voor coöperaties en vergelijkbare samenwerkingsverbanden kan ik dan ook van harte onderschrijven.

Tegelijkertijd stelt onze democratische rechtsorde het individu centraal, zowel in termen van klassieke als van sociale grondrechten. Eigendom, bijvoorbeeld in de vorm van een eigen huis en je eigen bedrijf starten, lijkt in dat kader een onvervreemdbaar recht. Vanuit dat perspectief zullen velen de passages in het stuk van Rodenburg en Maatoug met de nodige argwaan lezen, bijvoorbeeld waar het gaat om het centraal stellen van “de gemeenschappelijkheid” in “de welzijnseconomie”: “(H)et is een democratische economie waarin mensen worden betrokken, gemeenschappen zeggenschap hebben en iedereen ook naar draagkracht wordt aangesproken op de eigen verantwoordelijkheden.”

Hoe ver gaat dat? Vergroten van de zeggenschap van werknemers binnen organisaties en versterking van de rol van bewoners binnen woningcorporaties – ik zou zeggen: prima! Maar bij ‘coöperatieve boerenbewegingen’ of ‘gemeenschappelijk vastgoed’ krijg ik minder warme gevoelens, tenzij burgers zich natuurlijk uit vrije wil aaneensluiten. Maar dat kan nu ook, al liggen er vaak meer obstakels dan voor individuele initiatieven.

Het gaat om de uitwerking

Uiteindelijk – en daarom zie ik ook zeer uit naar het vervolg van dit traject – gaat het toch om de concrete voorstellen waar GroenLinks zich de komende jaren voor gaat inzetten. Welke taken moet de overheid voor haar rekening nemen, waar wil zij hoeveel geld aan uitgeven, hoe wil zij die uitgaven financieren en hoe wil zij de rest van de economie sturen via wet- en regelgeving? Bij de taken denk je dan al snel aan al die activiteiten waarop de afgelopen decennia fors is bezuinigd, omgebogen en gerationaliseerd.

Tegelijk hebben al die bezuinigingen ons geleerd dat er in sommige sectoren wel wat efficiënter gewerkt kon worden en dat er onder druk – zoals in de cultuursector – ook hele mooie en creatieve initiatieven zijn opgebloeid. De kunst is hier het kind niet met het badwater weg te gooien.

Meer geld voor de bibliotheek en voor onderwijs en onderzoek: prima – en vooral voor een leven lang leren en ontwikkelen. Maar niet terug naar de jaren tachtig waarin tal van universitaire medewerkers zich beperkten tot een paar colleges en je met het schrijven van meer dan één artikel per jaar al snel een uitslover was. En ook niet terug naar vooral elitaire kunst die uitsluitend impact heeft op de kunstenaar zelf, maar geen publiek weet te raken.

Zeker ook zorg voor de publieke infrastructuur is een typische overheidstaak. Spoorwegen, glasvezel- en elektriciteitsnetten zijn niet iets dat je aan enkele monopolisten of de wetten van de markt kunt overlaten. Een concessiehouder op het spoor die in tijden van een pandemie met weinig reizigers zo weinig treinmaterieel inzet dat de treinen alsnog overvol zitten, heeft niet begrepen wat zijn rol als openbaar vervoerder is.

Moet de overheid het dan zelf ter hand nemen? Uit het verleden weten we dat het dan niet noodzakelijkerwijs beter gaat. Wat hier en op veel plekken in de economie mogelijk wel helpt, is meer (georganiseerde) (mede)zeggenschap van verschillende stakeholders. NS is van ons allemaal en KPN, Eneco en nog wat van dat soort bedrijven zouden dat ook moeten zijn.

Niet besluiten op basis van het streven naar maximale winst, maar vaker op basis van wat in het kader van publieke dienstverlening nodig is. Een simpel klantenpanel is dan niet goed genoeg. Zoals Rodenburg en Maatoug benadrukken: de burger is meer dan klant.

GroenLinks heeft de afgelopen jaren frequent gepleit voor vergroening van het belastingstelsel en verlaging van de lasten op arbeid. Een vraag voor de vervolgdiscussie is of dat laatste pleidooi nog hout snijdt in een tijdperk waarin arbeid al schaars is en de komende jaren alleen nog maar schaarser wordt. Moet de prijsverhouding tussen arbeid en kapitaal niet zodanig worden beïnvloed dat slimme – en uiteraard schone - technologische oplossingen worden gestimuleerd?

Dus zeker geen ‘robottaks’, maar wel een zodanige belasting van de output/toegevoegde waarde dat deze een voldoende basis voor financiering voor een netjes aangeklede verzorgingsstaat vormt.

Als je dan ook nog van alle/de meeste (?) toeslagen af wilt en als randvoorwaarde stelt dat de koopkracht van gepensioneerden gelijke tred moet houden met die van werkenden, kun je er zeker van zijn dat je een ingewikkelde puzzel hebt op te lossen en er niet met een paar ruwe streken bent.

“ De discussie over verdere uitwerking van het initiatief van Rodenburg en Maatoug is mogelijk de lakmoesproef voor de koers die partij de komende jaren wil varen ”

In de vervolgdiscussie moet het zeker ook over het buitenland gaan. Nederland heeft er veel van en is in economisch opzicht meer dan de meeste EU-landen met dat buitenland verknoopt. Toch gaat het daar in de beleidsdiscussie (te) weinig over.

Moet Nederland echt vasthouden aan een aanzienlijk jaarlijks overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans? Moeten we met overheidssubsidie echt een ‘eigen’ luchtvaartmaatschappij in de lucht houden en een gigantische luchthaven die notoir schadelijk is vanuit het brede welvaartsperspectief pamperen?

Het antwoord laat zich raden. Maar een politieke partij moet een stap verder gaan. Zij moet niet alleen ‘neen’ zeggen (want dat was het goede antwoord op de hiervoor geformuleerde vragen), maar dan ook aangeven hoe het wel zou moeten. Dat levert ongetwijfeld boeiende discussies op – ook binnen de Werkgroep Economie - op weg naar een volgend verkiezingsprogramma.

De lakmoesproef voor de verdere koers

De in te nemen inhoudelijke standpunten, maar ook de verwoording daarvan hebben ook een duidelijke strategische betekenis. Probeert GroenLinks (onder een nieuwe lijstaanvoerder?) ondanks een rechtse meerderheid in Nederland een volgende keer serieus een plekje in de coalitie te veroveren zodat in elk geval een deel van de wensen en verlangens van haar kiezers wordt gerealiseerd? Of plaatst de partij zich duidelijk herkenbaar tegenover de partijen van het midden en daarmee vermoedelijk (opnieuw) aan de zijlijn van het politieke speelveld?

Daarvoor zijn niet alleen de keuzes rond allerlei economische vraagstukken belangrijk, maar die domineren toch vaak wel het politieke debat en blijken – anders dan bijvoorbeeld ethische kwesties – doorslaggevend waar het aankomt op coalitievorming.

De discussie over de verdere uitwerking van het initiatief van Rodenburg en Maatoug zou dan ook wel eens de lakmoesproef kunnen blijken voor de koers die partij de komende jaren wil varen. Wordt het koersen op samenwerking in het brede midden dan zullen de marges smaller blijken dan menigeen lief is, maar ligt er voor economen wel een serie uitdagende puzzels om de tanden in te zetten.