De locatiekeuze is opmerkelijk: de ontwerpers, bestuurders, architecten, bedrijven en burgers presenteren hun ideeën en verbeeldingen van de stad van de eenentwintigste eeuw midden tussen de Turkse autogarages, slooppanden en oude havenloodsen van Katendrecht. Hoofdcurator van deze zevende editie van wat voluit ‘IABR-2016 - the next economy’ heet, is Maarten Hajer, sinds oktober 2015 hoogleraar Urban Futures aan de Universiteit van Utrecht. Daarvoor was hij onder andere hoogleraar Bestuur & Beleid aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving. We ontmoeten hem in de Fenixloods.

Waarom vindt de Biennale hier op Zuid plaats?

“Het is mijns inziens logisch om op Zuid te gaan zitten en niet op de standaardlocaties van architectuurinstituten of kunsthallen. Dat is namelijk juist wat we problematiseren: de white cube, het sectorale denken. Als je gelooft in de kracht van de stad moet je juist op die cross-overs gaan zitten: die onbestemde ruimten waarvan je niet precies weet wat de bedoeling is, wie er de baas is of hoe je je er hoort te gedragen. Dat is de vrijheid van deze plek.

Het is voor de toekomst van onze samenleving belangrijk om een beter beeld te hebben van de functies van stadsdelen en hun bewoners. Zo kunnen we stappen maken richting een Next Economy die veel meer waarde vasthoudt in de stad zelf. Want hoewel we de toekomst nooit kunnen voorspellen, lijkt het erop dat de toekomstige economie vooral een stedelijke economie zal zijn. Steden zullen productiever, groener, gezonder en inclusiever moeten worden dan onze huidige steden, willen ze een kans van slagen hebben.

Het interessante aan deze biënnale is, dat het een manier is om verbeeldingen over de toekomst te laten zien, waarmee uit het cijfermatige denken kan worden gebroken. Ik ben er namelijk van overtuigd dat het de politiek momenteel aan verbeelding ontbreekt: men weet wel dat het anders moet, maar niet hoe die veranderingen eruit zouden moeten zien. Deze biënnale maakt vraagstukken op een beeldende manier inzichtelijk en laat vooral ook mogelijke alternatieven zien."

U zegt dat het politici momenteel ontbreekt aan verbeelding. Hoe belangrijk is verbeelding in het nadenken over de Next Economy?

"Ik vind inderdaad dat er sprake is van een ‘crisis van de verbeelding’, maar ik wil daarmee natuurlijk absoluut niet zeggen dat bijvoorbeeld de klimaatcrisis alleen een kwestie van verbeelding is. Ik denk echter wel dat we er alleen komen als we beseffen dat er veel geld bespaard kan worden wanneer problemen nú goed aangepakt worden. Daarvoor hebben we visies en ideeën nodig. We kunnen daarmee in ieder geval een koers uitzetten, al zullen we de toekomst nooit volledig kunnen ontwaren, laat staan bepalen. De huidige problemen vragen om veel en om diverse ideeën.

Het energievraagstuk vraagt om grote oplossingen en om samenwerking tussen verschillende landen. De huisvesting van het onderwijs in een stad vraagt weer om een hele andere aanpak. Zo toont deze biënnale het project FLEX TEST ROC, dat het bestaande ecosysteem van het mbo-onderwijs in Amsterdam onder de loep nam, en met een nieuwe huisvestingsstrategie komt: niet meer in één groot complex op één plek, maar verspreid door de hele stad. Wanneer mensen deze nieuwe strategie met hun eigen ogen zien, valt soms ineens het kwartje. Een paar dagen geleden kwam er bijvoorbeeld iemand naar me toe die zei: “Wij gaan in het hoger onderwijs zes miljard aan nieuwbouw plegen, maar als jullie gelijk hebben, dan is dat een heel slecht idee.”

Aan de ene kant pleit u voor kleinschaligheid, maar u zegt ook: big is beautiful, bijvoorbeeld als het gaat om het project 2050 – An Energetic Odyssey, dat het plaatsen van 25.000 windmolens in de Noordzee ambieert en waarvan u één van de initiators bent. Hoe verhouden die twee zich tot elkaar?

“Ja, af en toe moet je ook een beetje provoceren natuurlijk. Kijk, de bottom-up beweging wint steeds meer aan populariteit, en dat is ook goed, maar daarmee gaan we het niet redden. Daarvoor heb ik iets teveel statistieken in mijn hoofd over klimaatverandering. Cultureel gezien zijn die kleinschalige projecten van enorm belang, maar als het gaat om CO2-reductie moet je ook groot denken.

Dat vind ik nou zo mooi aan deze tentoonstelling: door het presenteren van verschillende ontwerpen wordt het in ieder geval mogelijk om het gesprek te voeren. Het ministerie van Economische Zaken, Van Oord, Shell, Natuur en Milieu, het WNF en Stichting Noordzee doen allemaal mee in het nadenken over dit windmolenproject.”

Is de keuze voor Zuid als locatie voor deze editie vooral van symbolische aard, of zijn er ook daadwerkelijk kruisbestuivingen geweest tussen IABR 2016 en Zuid?

“Jazeker. We wilden hier zitten omdat we ons afvroegen: betekent die Next Economy nu dat de achterstandsproblematiek groter wordt, of zouden gebieden als Rotterdam Zuid ook als testlabs gezien kunnen worden voor een alternatieve toekomst? Natuurlijk geldt dan: practice what you preach.

We hebben dus contact gezocht met onder meer de Afrikaanderwijkcoöperatie en Verhalenhuis Belvedère en gevraagd: als de IABR hier zou komen, wat zouden jullie er dan aan kunnen hebben? Want we willen geen spaceship zijn. In Belvedère vindt nu een serie plaats onder de titel Next Story en met de Afrikaanderwijkcoöperatie hebben we afgesproken dat wij hun producten in de winkel verkopen, en zij hier de schoonmaak doen. Verder organiseren we tours naar de Afrikaanderwijk en naar Katendrecht, die worden geleid door mensen van de Afrikaanderwijkcoöperatie zelf. Zo proberen we echt bewust een link te leggen met het gebied.”

Een belangrijk thema op Zuid is op dit moment gentrification, het verdringen van arme groepen door welvarende nieuwkomers. Is dat een thema tijdens de IABR?

“Zelf vond ik het programma dat we met woningbouwbedrijf Heijmans hebben opgezet heel spannend. Die ontwikkelen hiernaast Fenixloods I, daar komen namelijk veertien etages appartementen bovenop. Sommigen zeggen natuurlijk: ja, dan valt Katendrecht om, dan gaat het gentrifyen en duwt de middenklasse de rest eruit. Wat ik leuk vond aan Heijmans is dat ze zeiden: nou oké, we willen best meewerken aan een programma over beyond gentrification met als hoofdvraag: wat zouden we kunnen doen om dat effect te vermijden?

Je merkt dan al gauw dat je alle partijen bij elkaar moet hebben om zoiets te laten slagen, dus ook de bewoners en woningcorporaties, en die moeten ook nog eens bereid zijn om compromissen te sluiten. Dus wil je de plaatselijke sigarenboer, die al in een straat zit waar hij het maar nét trekt en die bij de geringste huurverhoging out of business zal zijn, toch overeind houden, dan moet je een deal met de woningcorporatie maken. Want marktwerking gaat gewoon door, dus als het Deliplein hier op Katendrecht goed loopt, of als hier de verkoop van de appartementen goed gaat, dan drukt dat de zijstraten in. Als je niks doet, dan zullen daar de huurprijzen hoger worden en worden inderdaad de oude winkels en bewoners deels verdrongen. Grappig genoeg zei een collega uit Zuid-Afrika tijdens het openingsweekend: 'Wat is nou precies jullie probleem met gentrification? Want dat is toch geweldig? Het betekent nieuw geld voor arme wijken! Jullie hechten toch niet aan armoede of zo?' Dat vond ik wel een goeie. Je moet dus opletten dat je niet uit een soort nostalgie ‘authentieke’ plekken of zaakjes wil behouden.

Maar het moet natuurlijk wel gaan over meer kansen creëren voor mensen om in die nieuwe economie mee te kunnen draaien en hun plek te vinden. Om gentrification te voorkomen, moeten zowel oorspronkelijke als nieuwe bewoners in staat zijn om zich hun gebied toe te eigenen.

Dat vind ik ook het unieke aan Verhalenhuis Belvedère: doordat het publiek domein is en doordat iederéén het een leuke plek vindt, stimuleert het juist die vermenging van bewoners en vinden er onverwachte ontmoetingen plaats. Maar ja, dat is dan maar één zo’n plek. Dat moet eigenlijk meervoudiger zijn. Een sterk publiek domein is nodig om aan elkaar te kunnen wennen.”

Wat verstaat u onder burgerschap? En wat is volgens u de rol van burgers zoals hier op Zuid in de Next Economy?

“Volgens mij moeten we het niet over ‘burgerschap’ hebben. Die term verwijst namelijk naar de hiërarchie van oude politieke structuren, waarbij de politiek leidend is in het nemen van beslissingen en burgers hooguit kunnen participeren in de besluitvorming. We zien steeds vaker dat het niet de gekozen politici, maar anderen zijn die verandering aanjagen: ik noem ze agents of change. Zoals universiteiten of bedrijven, die door anders te gaan werken, positieve veranderingen bewerkstelligen.

“ We zien steeds vaker dat het niet de gekozen politici, maar anderen zijn die verandering aanjagen ”

Het is volgens mij dus belangrijk om te onderzoeken welke actoren er zijn op Zuid, met de power om iets te veranderen en om vervolgens te kijken hoe je die in positie kunt brengen. Agents of change bevinden zich in alle lagen van de bevolking en komen uit alle delen van de wereld. Oude hiërarchieën verdwijnen daardoor en er zal steeds meer sprake zijn van een horizontaal leren van elkaar.”

Hoe ziet u de toekomst van Rotterdam Zuid?

“Weet je, er zijn mensen die verkopen zoveel zekerheden over de toekomst, daar kan ik gewoon niet aan meedoen. Bijvoorbeeld het idee dat iedereen nu naar de stad trekt: is dat een onomkeerbare ontwikkeling? Ik denk het niet. Ik bedoel, in de jaren zeventig trok iedereen de stad uit. Eigenlijk wantrouw ik mensen die het heel precies zeggen te weten. Er zijn bijvoorbeeld plannen voor een brugverbinding tussen Noord- en Zuid-Rotterdam. Maar je moet dan mijns inziens wel veel denken te weten over de toekomst van dit gebied, voor je zoiets kunt verantwoorden. Het idee dat Zuid vanzelf in trek komt, omdat nu de trek naar de stad is, vind ik naïef. Voor Rotterdam Zuid liggen er grote kansen als we de energietransitie echt gaan oppakken. Er ontstaat heel veel nieuw werk voor mbo'ers in de bouw van schepen en nieuwe windmolens. Het is eigenlijk heel simpel: een sterk publiek domein is belangrijk, wat voor een soort bedrijvigheid er ook is.

Knooppunten van interactie zijn altijd goed voor de economie en de sociale cohesie, dus daar krijg je sowieso geen spijt van. Neem bijvoorbeeld de infrastructuur van New York, die is onverwoestbaar. De ruimte is perfect ontsloten en wat daar bovenop gebeurt, vindt zichzelf voortdurend opnieuw uit. Er zijn echter ook plekken die ten dode opgeschreven zijn, zoals het Rivium hier in Rotterdam. Dat is volledig eenzijdige kantoorontwikkeling en je kunt er alleen met de auto komen.

Als je dus té specifiek bepaalde typen gebouwen construeert, omdat dat is wat de economie nu nodig heeft, dan denk ik: dat zegt die projectontwikkelaar waarschijnlijk omdat hij zijn project wil verkopen. Als je echter leert investeringen te doen op goede, ontsloten plekken en iets bouwt, waarbij je bedenkt: oké, na de eerste huurder is dit gebouw nog steeds een goeie strategie… ja dán komen we ergens!”