Zaterdagmiddag. Ik zet thee voor Marloes, die aan de keukentafel zit terwijl ik sta te koken. Ze ziet twee courgettes op het aanrecht liggen en vraagt of ze eigen oogst zijn. De courgettes komen uit de supermarkt, maar haar vraag brengt wel een gesprek op gang over de druiven die we allebei in de tuin hebben staan. Ik zeg dat ik het jammer vind dat er dit jaar schimmel in mijn druivenstruik zit: vorige zomer heb ik nog liters druivensap gemaakt. Marloes wil weten welk recept ik daarvoor gebruikte.

Vervolgens hebben we het nog even over de enorme salieplant in ons geveltuintje, die er schitterend bij staat, en bespreken we de gerechten waarin je de salieblaadjes kunt verwerken. Marloes en ik wonen in een oude volkswijk van Utrecht, waar relatief weinig groen is en de tuinen klein zijn. We zijn geen fanatieke tuinders en onze oogsten zijn klein, maar toch hebben we deze zaterdagmiddag een levendig gesprek over het verbouwen van groenten, fruit en kruiden.

Allebei beleven we plezier aan het idee dat we de tuin maar in hoeven te lopen of we hebben verse salie, marjolein of munt, en dat we dat beetje zurige druivensap toch maar mooi zelf hebben gemaakt.

Ik wil graag betogen dat het verbouwen van voedsel in een stedelijke omgeving – stadslandbouw – vooral draait om dat plezier in tuinieren en de voldoening die een eigen oogst geeft. Omdat plezier zo’n belangrijke motivatie is om bij voedsel in de stad betrokken te raken, is het belangrijk het expliciet te noemen in het rijtje voordelen waar stadslandbouw mee in verband wordt gebracht. Door te erkennen dat tuinieren voor veel mensen een belangrijke hobby is, kunnen we misschien afstappen van het idee dat het vergroenen van de openbare ruimte altijd meetbare voordelen moet opleveren. Bovendien maakt het duidelijk dat het zinvol is om vooral het plezier van een activiteit te benadrukken als we mensen tot gezonde en duurzame activiteit willen aansporen.

Aubergine-stadslandbouw

Stadslandbouw is een breed begrip dat voor allerlei initiatieven wordt gebruikt, van volkstuin tot boerderij aan de rand van de stad. Veel definities leggen de nadruk op de productie van voedsel in een stedelijke omgeving. Bij stadslandbouw draait het echter niet alleen om die stedelijke locatie, maar ook om een verbinding tussen landbouw en stad. Die verbinding kan vele vormen aannemen: als een boerenbedrijf educatieactiviteiten voor lokale scholen organiseert of producten op het erf verkoopt, is er een verbinding met de stad, net als wanneer het stedelijke reststromen (zoals gft-afval) gebruikt.

“ Stadslandbouw kan helpen de biodiversiteit te vergroten en regenwater op te vangen ”

Als stedelingen zelf het land bewerken, zoals in een buurttuin of volkstuin, is die verbinding er ook. Of het in dat geval echt over landbouw gaat valt te betwisten, maar doorgaans worden dit soort kleinere initiatieven ook onder de term stadslandbouw geschaard. Omdat er in de stad nu eenmaal weinig ruimte is, is stadslandbouw vaak relatief kleinschalig. Daardoor is de bijdrage aan het voeden van de stad meestal beperkt. Maar dat is helemaal niet erg: stadslandbouw is multifunctioneel en draagt op allerlei manieren bij aan de stedelijke omgeving.

Zo kan stadslandbouw helpen de biodiversiteit te vergroten, regenwater op te vangen, de stad te koelen, werkgelegenheid te creëren, de waarde van vastgoed te laten stijgen, sociale cohesie te bevorderen, mensen uit te nodigen meer te bewegen en de toegang tot verse groenten te vergroten. Door zijn veelzijdigheid kan stadslandbouw verschillende stedelijke problemen helpen oplossen.

‘Plezier’ als belangrijke factor van stadslandbouw

De multifunctionaliteit van voedsel in het algemeen en van stadslandbouw in het bijzonder wordt steeds vaker onderkend. Tegelijkertijd is het door de breedte van het begrip stadslandbouw (van buurttuin tot stadsboerderij) en de verscheidenheid aan voordelen moeilijk om specifieke vormen van stadslandbouw aan specifieke voordelen te verbinden.

Nog moeilijker is het om dat alles in cijfers uit te drukken, terwijl dat juist vaak helpt om de waarde van stadslandbouw over het voetlicht te brengen of om stadslandbouw met andere vormen van ruimtegebruik te vergelijken. Omdat ‘plezier’ moeilijk te kwantificeren is, is het niet zo vreemd dat die factor weinig wordt genoemd. Maar dat plezier is wel van groot belang.

In 2019 heb ik met enkele collega’s onderzocht in hoeverre Almeerders zelf voedsel verbouwen en waarom ze dat doen. Uit een enquête die door 835 respondenten werd ingevuld bleek dat mensen die voedsel verbouwen dat vooral een leuk tijdverdrijf vinden, dat het voldoening schenkt, dat ze het fijn vinden om buiten bezig te zijn en dat het een smaakvol en gezond product oplevert. Hoewel sommigen van hen op heel kleine schaal met stadslandbouw bezig zijn (soms ging het om een paar fruitbomen in de achtertuin of zelfs potten verse kruiden op het aanrecht), kwamen hun motivaties grotendeels overeen met die van meer fanatieke tuinders.

Uit de verschillende redenen om met voedselproductie bezig te zijn konden we twee belangrijke, samenhangende redenen destilleren. Enerzijds genieten mensen ervan om buiten actief bezig te zijn. Ze vinden het fijn om met en in de natuur te werken. Het geeft energie en het is zowel fysiek als mentaal goed voor hun gezondheid: het is meditatief en maakt het hoofd leeg.

Anderzijds beleven mensen er plezier aan om zelf iets te maken en geeft het voldoening om resultaat van hun werk te zien. Daarbij gaat het er niet om zo veel mogelijk te produceren, maar eerder om een bijzonder product te verbouwen, te experimenteren met andere gewassen of bereidingsmogelijkheden, de mogelijkheid om iets uit het wild te eten en de oogst te verwerken.

Zo zegt een van de respondenten: “Het is goedkoper om gewoon een amandel in de winkel te kopen, maar dat is toch niet hetzelfde. Die amandelbomen staan er. Ik hoef alleen nog de suiker, de citroen en een ei te kopen. En dan kan ik zeggen: dit brood heb ik gemaakt, en er zit onze eigen spijs in. Er komt niemand anders aan te pas. Dat geeft wel voldoening.”

Healing garden

Dit voorbeeld maakt duidelijk dat het voor deze tuinders niet gaat om schaal, niet om zo’n groot mogelijke productie. In tuinieren komt heel veel samen wat niet per se in cijfers is uit te drukken. Plezier en voldoening zijn daarin belangrijke drijfveren. Een tweede voorbeeld laat zien dat tuinieren zelfs zonder tastbare opbrengst en beweging plezier kan schenken. Ook dat voorbeeld komt uit mijn eigen onderzoekspraktijk in Almere.

Samen met enkele collega’s ontwierp ik een zogeheten healing garden voor mensen die herstellen van kanker. In die tuin moesten zij lekker kunnen bewegen, gemakkelijk aan verse groenten kunnen komen en anderen in eenzelfde situatie kunnen leren kennen. De tuin bestond uit tien bakken van een vierkante meter, waarvan een deel op hoogte, die we naast een inloophuis plaatsten. Vijf mensen tuinierden een half jaar lang onder begeleiding van twee ervaren tuinders. Het project was een pilot: doel was te onderzoeken wat zou werken en wat niet.

Inderdaad werd niet alles een succes. De tuinen bleken bijvoorbeeld te klein om veel beweging te stimuleren of ervoor te zorgen dat mensen meer groenten gingen eten. Ook werden de tuinders na verloop van tijd minder trouw, waardoor het clubje tuinders soms erg klein werd. Toch kwam uit de interviews die we na afloop van het project met de tuinders afnamen telkens naar voren hoe fijn ze het hadden gevonden om mee te doen. Dat zat hem in twee dingen.

Ten eerste hadden de tuinders veel aan elkaar gehad. Ze voelden zich begrepen omdat ze wisten dat de anderen hetzelfde doormaakten of hadden doorgemaakt als zij. Dus als ze iets niet konden, even moesten rusten of pijn hadden, dan wisten ze dat ze dat niet hoefden uit te leggen. Je hoefde je niet te verdedigen. Je kon gewoon zeggen: mijn handen doen even pijn, of: ik wil even pauze, of: dit gaat even niet. En dat is fijn.

Ten tweede genoten de mensen van het tuinieren zelf, wat hen soms ook hielp op hun ziekte te reflecteren: “Ik weet nog dat ik de zaadjes in de aarde drukte en dat de begeleider zei dat we maar veel moesten zaaien omdat niet alles opkomt. Dat zette me aan het denken over hoe het allemaal gegaan is. Ik heb me altijd afgevraagd waarom ik kanker heb overleefd, en anderen niet. En toen dacht ik: dat is het. Het ene zaadje komt op, en het andere niet. Zoek er niet te veel achter.”

Behalve de buitenlucht en de activiteit speelt in dit voorbeeld ook zingeving een rol: zaadjes die al dan niet opkomen, het groeien en weer afsterven van planten en het verstrijken van de seizoenen kunnen mensen helpen na te denken over hun ziekte of die te accepteren. Het is tekenend dat de meeste deelnemers na afronding van het project zijn doorgegaan met tuinieren.

“ Tuinieren is het tegenovergestelde van consumentisme ”

Tijdens mijn promotieonderzoek sprak ik veel met volkstuinders en ook daar werd het beeld van voldoening als motivator bevestigd. Juist in de huidige tijd, waarin we voedsel gesneden, gewassen, gebakken en voorgekookt kunnen kopen, kan het soms erg fijn zijn om iets met de eigen handen te maken. Enkele jaren geleden gingen mensen weer borduren, breien, houtbewerken en pottenbakken, en tijdens de eerste coronagolf wisselden mensen recepten voor zelfgemaakt zuurdesembrood uit.

Mensen wordt dus niet alleen steeds meer uit handen genomen, ze willen zelf ook weer een rol spelen in het productieproces. Ze willen zelf ergens verantwoordelijk voor zijn, iets tastbaars maken in plaats van (of na) uren typen, nieuwe vaardigheden leren en zoeken naar controle, regie en zeggenschap. Zelf iets maken verrijkt hun leven.

David Gauntlett beargumenteert in zijn boek Making is Connecting dat mensen door zelf dingen te maken zich verbinden met de wereld en met anderen. In haar boek Sitopia omschrijft Carolyn Steel de voldoening die het geeft om voedsel te produceren als volgt: "Voedsel verbouwen is een van die dingen die je pas echt begrijpt als je het probeert. [...] Tuinieren is het tegenovergestelde van consumentisme: je moet actief, betrokken, geduldig, opmerkzaam en empathisch zijn, en vooral in harmonie zijn met de natuur. [...] Geen enkele hoeveelheid consumptie kan een zinloos leven compenseren. Om te floreren moeten we ons nuttig voelen, wat betekent dat we zinnige taken moeten uitvoeren en iets moeten creëren."

Stadslandbouw draait niet om voeden

In discussies over stadslandbouw is er altijd wel iemand die opmerkt: "Maar kunnen we met stadslandbouw de stad wel voeden?" Wat mij betreft is die vraag irrelevant, want ‘simpelweg’ de stad voeden is niet het doel. Juist de multifunctionaliteit van stadslandbouw is immers zo belangrijk. Stadslandbouw raakt aan verschillende stedelijke beleidsterreinen en kan verschillende functies voor de stad vervullen: voedsel produceren is er slechts één. Plezier en voldoening vinden we weinig in beleidsdocumenten omdat ze niet in cijfers zijn uit te drukken, maar erkenning ervan is belangrijk.

In de onderzoeken die ik hierboven aanhaalde kwam duurzaamheid bijvoorbeeld nauwelijks naar voren als belangrijke motivatie. Gezondheid (zowel mentaal als fysiek) speelde wel een rol, maar als secundaire drijfveer. Dat betekent dat we, als we stedelingen actiever willen betrekken bij voedsel, de nadruk niet moeten leggen op hun eigen verantwoordelijkheid voor een duurzamer voedselsysteem of wat ze kunnen doen om gezonder te leven, maar op de lol die ze eraan kunnen beleven en de voldoening die ze eruit kunnen halen.

“ Plezier en voldoening vinden we weinig in beleidsdocumenten omdat ze niet in cijfers uit te drukken zijn  ”

Collega Eva Lems komt in haar proefschrift over de vraag hoe we de gezondheid van jongeren kunnen bevorderen tot een vergelijkbare conclusie. Haar onderzoek laat zien dat de factoren ‘leuk’ en ‘gezellig’ erg belangrijk zijn om jongeren te interesseren voor een gezonde(re) levensstijl, en dat die factoren vaak worden onderschat. We weten best wat goed voor ons is of voor de wereld, maar in actie komen is een stuk makkelijker als het ook leuk is.

Het plezier dat mensen aan tuinieren beleven is een geldige reden om een plek te bieden aan stadslandbouw. Net zoals er parken zijn in de stad, en speeltuinen en sportvelden, omdat sommige mensen daar plezier aan beleven. Niet iedereen houdt van sporten, en niet iedereen schommelt graag, maar voor sommige mensen zijn sportvelden en speeltuinen belangrijk.

Om stedelingen de mogelijkheid te geven plezier te beleven aan het verbouwen van voedsel, is doorgaans een plek in de openbare ruimte nodig. Niet iedereen heeft immers een achtertuin, en sommige mensen tuinieren graag samen. Maar ruimte is schaars, vooral in de stad. Ik roep gemeenten op om stadslandbouw allereerst te zien als een manier van recreëren en verder te kijken dan het aantal banen dat wordt gecreëerd, de economische waarde die wordt gerealiseerd of de biodiversiteit die wordt vergroot. Ik vraag ze het belang van deze vorm van ruimtegebruik net zo vanzelfsprekend te vinden als dat van speeltuinen, sportvelden en parken.

Want, en dan komen we op de economy of scope: hoewel we met stadslandbouw de stad niet zullen voeden, slaan we wel meerdere vliegen in één klap. Net als parken, sportvelden en speeltuinen nodigt stadslandbouw uit tot bewegen en buiten zijn. Daarmee stimuleert stadslandbouw zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Bovendien zorgen tuinders met het uitoefenen van hun hobby voor een groenere stad. Omdat mensen groen in hun leefomgeving erg waarderen, maken tuinders de stad leefbaarder. Bijkomend voordeel is dat ze dat groen zelf onderhouden.

Ten slotte: als het vooral gaat om plezier, hoeft stadslandbouw niet veel ruimte te kosten. Een geveltuintje met een salieplant of een druivenstruik in de tuin kan al genoeg zijn om het te laten ontbranden.