Recensie

In zijn nieuwste essay Van welk Europa houden wij? probeert Dick Pels, oud-directeur van De Helling, na te gaan waarom wij niet van Europa houden en hoe wij dit wel kunnen gaan doen. In die opzet is hij goed geslaagd, hoewel hij in de afwerking van die gevoelens iets te slordig is.

De grote kracht van het essay ligt in Pels’ analyse dat Nederlanders te weinig van Europa houden. Nu is deze constatering op zich niet nieuw, want dit riep Pim Fortuyn vijftien jaar geleden ook al. Vernieuwend aan dit essay is de wijze waarop Pels het belang van politieke gevoelens en sentimenten koppelt aan een progressieve koers.

Liberalen, zoals Bolkenstein en Rutte, beschouwen Europa als onze economische achtertuin en hebben het Europese project op dito wijze vorm gegeven. Niet voor niets is de EU bovenal een gemeenschappelijke markt, een die stoelt op de vier economische vrijheden van personen, goederen, diensten en kapitaal. Echt houden doen ze niet van Europa.

Integendeel, zij schoppen vooral tegen de Brusselse bureaucratie aan die de toeziet op regels van de interne markt. Anderzijds geloven chauvinisten en eurosceptici variërend van Jan Marijnissen en René Cuperus tot Thierry Baudet en Geert Wilders, dat onze verbondenheid met de natiestaat warme gevoelens voor Europa onmogelijk maakt. Derhalve verzetten zij zich tegen alles wat ook maar naar Europa riekt.

Tegen beide opvattingen neemt Pels duidelijk stelling door Europa te presenteren als een lichte gemeenschap, namelijk als een waardengemeenschap die de inbedding vormt van de nationale cultuur. Europa vervangt de huidige natie in die optiek dus niet, het vormt juist een essentieel onderdeel van onze hybride cultuur.

Een belangrijke pijler van deze lichte Europese gemeenschap is het hebben van een gemeenschappelijke taal, die een aanvulling vormt op de nationale taal. Pels neemt hiermee conservatieve gemeenschapsdenkers, die erg hechten aan de eigen historische taal, de wind uit de zeilen. Vanuit Europees oogpunt bezien is het Nederlands niets meer dan een streektaal. Net zoals het Fries, alleen nu op grotere schaal.

Een nationale taal hoeft niet op gespannen voet te staan met een gedeelde Europese taal: Euro-Engels. Ofwel, het Engels wordt voor iedere Europese burger de tweede taal. Dit is minder idealistisch dan het klinkt, want op een aantal plaatsen gebeurt dit zelfs al. Ik heb zelf twee jaar in Brussel gewoond en met eigen oren gehoord dat Walen en Vlamingen steeds vaker Engels met elkaar spreken.

Het nadeel aan Pels’ relaas is dat zijn sociaal-individuele waardengemeenschap, behalve het Euro-Engels, weinig concrete invulling krijgt, bijvoorbeeld op economisch gebied. Een (lichte) gemeenschap is niet alleen dezelfde taal spreken, maar ook dezelfde huishouding (oikos) bestieren. Maar hoe moet die Europese huishouding eruit komen te zien? Verder dan een algemene aanbeveling voor een Europees basisinkomen komt Pels niet en dat is een gebrek. De cultuur van de alledaagse economie is net zo goed cultuur als taal en geschiedenis.

Al met al laat Pels in zijn essay overtuigend zien dat zowel provincialen als wereldburgers het bij het verkeerde eind hebben. Een keuze voor of tegen Europa is een schijntegenstelling: zoals The Eagles al zongen: “you can check out any time you like, but you can never leave.” Nationalistische politici zoals Wilders begrijpen het tweede deel niet, terwijl liberalen te sterk vasthouden aan de kale noodzaak van Europese samenwerking. Anders gezegd, zij hebben alleen oog voor het meubilair in Hotel Europa.

Is Europa dan een zaak van meer of minder Europa? Ook niet, want Pels heeft heel goed begrepen dat politiek veel meer is dan een optelsom van besluiten. De term onderbuik mag dan een slechte naam hebben in Nederland, ons gevoel bepaalt wel hoe wij op politieke waarden reageren. Vandaar de titel van dit boek, dat zich laat lezen als een oproep tot hernieuwd bewustzijn voor linkse politiek.

Dick Pels, Van welk Europa houden wij? Januari 2015, Uitgeverij Cossee.