Tweede deel van een beschouwing op de positie van Groen en GroenLinks

Is this the real life?

In deel 1 stelde ik dat het gebrek aan protest vooral het gevolg is van een gebrek aan een Groot Verhaal: een utopie, een ideologie waarmee we de huidige misstanden met elkaar in verband kunnen brengen en dat ons tot actie aanzet. Maar hoe komt het dat we een dergelijk Groot Verhaal missen? Ik stelde dat een dergelijk verhaal vooral moeilijk aanslaat omdat er al een Groot Verhaal bestaat: het neoliberale Verhaal.

Dit Verhaal maskeert zich als ‘realiteit’, en houdt collectieve actie tegen. Het kenmerkt zich door een sterk geloof in de maakbaarheid van het eigen individu, voluntarisme, competitiviteit, en gelijke kansen voor iedereen – ook als deze in werkelijkheid niet bestaan. Derhalve veroorzaakt het een enorme individuele verantwoordelijkheid – en sociale druk, en angst – om ‘het’ te maken (of te falen).

Onder historici is het onderzoek naar Grote Verhalen of master narratives – of, in het Duits, Deutungskategorien – de laatste jaren sterk in opkomst. In een recent artikel definieert de Groningse geschiedsfilosoof Herman Paul het master narrative als een samenhangend interpretatief kader, dat de verbeelding zó sterk beheerst dat een alternatieve zienswijze nauwelijks nog voorstelbaar is. Het verhaal voltrekt zich niet in de werkelijkheid, maar de blik op de werkelijkheid wordt er volledig door bepaald.

Volgens Herman Paul zijn Grote Verhalen te herkennen door de overheveling van de terminologie van één bepaald veld naar allerlei andere maatschappelijke sectoren. In het huidige neoliberale Grote Verhaal staat het financieel-economische veld centraal, met name in de Angelsaksische managementliteratuur, waarvan we de begrippen inmiddels overal terugvinden: zelfs in de zorg en het onderwijs spreekt men over het zetten van targets en het monitoren van performance; het gaat over flexibility, transparancy, output, rendement, competenties, product, efficiency. Over ‘investeren in jezelf’.

Daarnaast hechten Grote Verhalen zich aan andere prominente woorden, zoals het neoliberale Verhaal dat doet aan ‘vooruitgang’ en ‘groei’. Zo vervaagt op den duur het onderscheid tussen de ideologie en werkelijkheid zèlf. De ‘realiteit’ van het neoliberalisme is des te sterker met de eigenlijke werkelijkheid verward geraakt nadat in 1989 de muur viel en het socialisme als master narrative van de aardbodem verdween. Sindsdien presenteert het neoliberalisme zich als het enige correcte wereldbeeld, en bovendien als onontkoombaar: als het Einde van de Geschiedenis.

Daarbij moeten we ons realiseren dat master narratives los staan van de werkelijkheid, maar ze wel degelijk ingrijpen in de werkelijkheid. Taalgebruik heeft een performatieve dimensie; volgens Herman Paul: “In deze performatieve dimensie is de taal, om zo te zeggen, actief aan het werk. Ze verwijst niet slechts naar de werkelijkheid, [...] maar treedt er handelend in op – al was het maar door de kaders te definiëren waarbinnen mensen hun wereld ervaren en waarbinnen ze concreet aan de slag gaan.”

Binnen de huidige kaders behoort opstand niet tot de mogelijkheden. Sterker nog, het hedendaagse master narrative is zó dominant dat de maatschappelijke misstanden – tezamen met het wegvallen van kwaliteit, empathie en ‘de menselijke maat’ – vaak foutief worden toegeschreven aan een gebrek aan vermarkting.

Verhaeghe laat zien dat de gelijkgeschakeling van neoliberalisme met de werkelijkheid zelfs letterlijk gebeurt; als men zienswijzen aandraagt die van dit kader afwijken is het antwoord al snel: “get real”. Het is een veelgehoorde reactie op heel wat ideeën vanuit de groene beweging en op de utopistische ideeën zoals Rutger Bregman die propageert.

Deze dynamiek verklaart het uitblijven van opstandigheid: de meeste mensen geloven niet dat er tegenover de ‘realiteit’ iets te beginnen valt. Een uitgesproken goed voorbeeld hiervan is het basisinkomen, dat door idealisten met enige regelmaat is aangedragen, maar keer op keer door ‘realisten’ wordt getorpedeerd. Dat gebeurt niet op basis van de eigenlijke werkelijkheid, waarin experimenten met het basisinkomen vrijwel zonder uitzondering heel succesvol zijn, maar op basis van de heersende ideologie, die zich als ‘realiteit’ maskeert.

Groen en GroenLinks

Als Brusselse Nederlander, die bij zowel GroenLinks als Groen betrokken is, denk ik te kunnen stellen dat de ‘realistische’ neoliberale modus zich in Nederland veel dieper heeft genesteld dan in Vlaanderen. Nadat GroenLinks eervorig jaar een catastrofale nederlaag leed gingen er heel wat stemmen op de partij meer ‘efficiënt’ als een ‘professioneel’ bedrijf te ‘runnen’. Weg met die geitenwollensokkenmentaliteit!

Ik geloof dat juist precies het omgekeerde moet gebeuren. De representanten van de geitenwollensokkengeneratie zijn de afgelopen decennia geëvolueerd tot ‘team-builders’, managers en communicatiestrategen. Vervolgens is de frustratie met stroperige, onbereikbare managementlagen natuurlijk niet meer dan terecht.

Maar om dat op te lossen met meer ‘new public management’ of ‘bedrijfsmatige efficiëntie’ verergert de boel juist. We hebben deze trend juist te keren, en zeker niet voort te zetten – en geitewollensokken zijn bovendien veel hipper dan we denken.

Dat het leed bij GroenLinks nog niet is geleden, blijkt wel uit de laatste veenbrand die is uitgebroken, over de goedkeuring van het ‘studievoorschot’ of ‘sociaal leenstelsel’, waarmee de kosten voor hoger onderwijs van de gemeenschap naar de individuele student worden overgeheveld.

Het ‘sociaal’ leenstelsel kan men alleen uitleggen in de taal van het Grote neoliberale Verhaal: groei gebeurt door individuele zelfredzaamheid, door ‘in jezelf investeren’, competitief te zijn, je targets te halen, niet zeuren maar ondernemen! Open onderwijs ten koste maar ook ten dienste van de gemeenschap is !!afgeschaft: de universiteit wordt een kennisaanbieder en de student haar klant. Dit kan, enfin, dus slechts bijdragen aan de verdere afbraak van solidariteit en sociale cohesie, is daarom allesbehalve duurzaam te noemen, en staat dus lijnrecht tegenover de sociale en ecologische transitie die groenen zich ten doel (zouden moeten) stellen.

De steun van GroenLinks in de Tweede Kamer is evenwel cruciaal geweest voor de doorvoering ervan. Het betreft hier geen incidentele steun voor een beleidsmaatregel die bijdraagt aan de verwezenlijking van groene uitgangspunten, of een constructief compromis in die richting. Was het maar waar! Het betreft hier wel een bijzonder goed voorbeeld van de pervertering van de ideologie van GroenLinks door het neoliberale gedachtegoed.

De fractie valt dit keer weinig te verwijten: de hervorming stond in hoofdlijnen in het eigen verkiezingsprogramma. Is GroenLinks een partij geworden die groene en sociale lapmiddelen verstrekt aan een politiek die fundamenteel in strijd is met de groene uitgangspunten? Of erger nog: een partij die dergelijke politiek moreel legitimeert? Het betreft hier toch, en ik citeer met enige tegenzin Emile Roemer, een politieke keuze?

Hoewel dergelijke trends natuurlijk niet geheel aan Groen voorbij zijn getrokken, is ze er stukken minder vatbaar voor gebleken dan GroenLinks. Waar GroenLinks onder Femke Halsema gedacht werd de Vlamingen wat aan ‘realisme’ te kunnen bijbrengen, zijn het daarom nu de Vlamingen die de GroenLinksers heel wat kunnen laten (her)ontdekken: een meer collectieve geest; een open instelling wars van partijhiërarchie; geen afwijzing van ambitie, maar wel van carrièrisme; gezamenlijke aandachttrekkende acties op straat; activisme binnen de bewegingen; zeggen wat je denkt en voelt, in plaats van het discours van spindoctors en communicatiestrategen.

En niet in de laatste plaats: ideologische scholing. Die wordt binnen Groen verzorgd door de studiedienst – een institutie die algemeen is in België maar in Nederland niet bestaat. Het is met deze punten waar Groen ook electoraal de winst mee behaalt. En dat is niet voor niets: het grote publiek heeft schoon genoeg van holle slogans en prikt er bovendien zo doorheen.

Wat te doen?

Een succesvol nieuw Groot Verhaal is een belangrijke voorwaarde voor verandering van beleid in Brussel, Den Haag en Hilversum – of in welk machtscentrum dan ook; zoals Rutger Bregman opperde: een nieuwe ideologie, zoals de groenen het ecologisme uitstekend kunnen aanbieden. Dat wil zeggen dat we het taalgebruik en maatschappelijk discours moeten veranderen, en daarmee het interpretatief kader, de moraal, en het raamwerk voor ons doen en laten. Als dat niet lukt, is zowel weerstand en protest als het teweegbrengen van daadwerkelijke maatschappelijke verandering ondenkbaar.

Als dat wèl lukt, gaat protest tegen de bestaande orde daar automatisch mee samen. Dit heeft inderdaad met framing te maken – maar dan niet met het politieke effectbejag op korte termijn, waarmee deze term vaak wordt geassocieerd. Het gaat om het scheppen, aanjagen en geaccepteerd krijgen van een nieuwe visie op de samenleving, en een nieuwe uitleg van de werkelijkheid.

Maar de ontwikkeling van nieuwe kaders kan geenszins op zichzelf staan. Een Alternatief Verhaal kan onmogelijk een succes worden als er een Groot Verhaal bestaat dat vrijwel de gehele samenleving beheerst – en dat men bovendien niet meer als Verhaal herkent. Daarom moeten we (opnieuw) erkennen dat het neoliberale verhaal bestaat, een Verhaal dat zo dominant is dat het zich tot ‘realiteit’ heeft verheven, maar dat ondermijnd, aangevallen en omvergeworpen kan worden – en moet worden als we deze wereld aangenamer willen maken.

De weerbarstige houding van veel ‘realistische’, ‘post-ideologische’ of ‘post-materiële’ groenen tegenover de noodzaak of het bestaan van Grote Verhalen werkt in dit verband averechts; het doet dienst als een mystificatie of zelfs als masker van de bestaande status quo.

Aan de verwerping van een master narrative, en de vestiging van een nieuw Verhaal, gaat in de eerste plaats herkenning en een beschouwende positie vooraf. Daarom is het misschien een goed idee om het huidige neoliberale Verhaal te historiseren: we zouden ons niet moeten afvragen of de huidige ‘realiteit’ waar is of niet, maar hoe het komt dat iedereen deze ‘realiteit’ voor waar aanneemt. Zoals Herman Paul benadrukt vereisen historisering en verwerping dezelfde beschouwende positie van buiten het discours in kwestie. De twee liggen dan ook vaak in elkaars verlengde.

Vanuit de erkenning van het dominante master narrative is er voor groene partijen een belangrijke rol te spelen in het politiseren van een ieder die de dupe is van de huidige ‘realiteit’. Daarbij zouden groenen zich niet alleen moeten richten op het aanbieden van ‘een alternatief’, hoewel dit zeker van belang is. Ze moeten éérst, met een beroep op de eigenlijke werkelijkheid, laten zien dat het bestaande neoliberale model geen realiteit is maar een ideologie – en bovendien een ideologie met perverse gevolgen.

Dat betekent een breed proces van maatschappelijke bewustmaking en brengt met zich mee dat groene partijen zich (opnieuw) moeten uitvinden als een verlengstuk van een maatschappelijke beweging; dat men groene partijen als instrument ziet, en niet als doel op zichzelf; dat de groene partijen intern kritisch blijven ten opzichte van ‘realisten’ en ‘professionele’ structuren; en dat groenen betrokken blijven bij buitenparlementaire systeem-kritische bewegingen.

Zeker nu is het belangrijk verandering te brengen in de acceptatie van de ‘realiteit’ – dat is: de neoliberale orde. Alleen op deze manier kunnen we populistisch links en nieuw rechts de wind uit de zeilen nemen, en voldoende kritische massa ontwikkelen voor de verandering die we zo hartgrondig nodig hebben.