Aan het begin van deze Helling stelt Dirk Holemans dat wie sociale issues ‘vanuit het perspectief van veerkracht onderzoekt, tot andere verhalen dan de gebruikelijke komt, maar dat nog onduidelijk is of veerkracht ook een werkbaar concept vormt voor grotere gemeenschappen’. Naar aanleiding van zijn betoog zal ik in deze bijdrage de volgende vraag bespreken: Wat is de waarde van het idee van veerkracht voor het groene denken in het algemeen en in hoeverre is het concept van essentieel belang voor GroenLinks? Met andere woorden: wat is de betekenis van het concept van veerkracht voor de groene beweging en kan het fungeren als een zinvol uitgangspunt voor een verduurzaming van onze maatschappij?

Machiavelli

In zijn bijdrage verheldert Jef Peeters de conceptuele geschiedenis van de term. Veerkracht blijkt een multidimensionaal begrip. Wie kijkt naar de oorsprong van het begrip zal ontdekken dat de geschiedenis van de politieke theorieën een aantal interessante aanknopingspunten biedt. Bij prominente politieke denkers als Aristoteles, Titus Livius en Niccolò Machiavelli verwijst het concept veerkracht in het algemeen naar de wijze waarop politieke leiders en de burgers het beste kunnen omgaan met de fundamentele onzekerheden van het bestaan, tegenslagen (zowel ingeschatte als volkomen onverwachte) en de vaak onomkeerbare consequenties van het menselijk handelen (zie ook Arendt 1985, 188-248).

Veerkracht is essentieel om te kunnen overleven in een maatschappij die ingewikkeld in elkaar steekt, binnen een economie die voortdurend tot onvoorziene gevolgen leidt, en binnen een staat die zich beweegt in een omgeving die voortdurend aan grote veranderingen onderhevig is. Hetzelfde geldt in beginsel voor de menselijke omgang met de natuurlijke ecosystemen, die inherent onvoorspelbaar zijn en vaak onnavolgbaar complex. Met name de Italiaanse renaissancedenker Machiavelli kan worden gezien als de kampioen van het reflecteren over de noodzaak van veerkracht, flexibiliteit en aanpassingsvermogen van de politiek.

Naast zijn belangstelling voor de strategische vraag hoe politieke leiders hun macht kunnen behouden en vergroten in zijn beroemde Il Principe (De Vorst), toont hij in zijn hoofdwerk Discorsi (Gedachten over Staat en Politiek) een scherp oog voor moderne thema’s als de betekenis van veerkracht vertonen, de noodzaak van ‘flexibel handelen’, het belang van voortdurend leren van gemaakte fouten, en van intelligent en adaptief bijsturen van het beleid.

Permanent leren

Machiavelli was werkzaam als hoge ambtenaar van de Republiek van Florence en gepokt en gemazeld in de politiek. Hij zag de kern van effectief politiek leiderschap in het vroegtijdig en juist inschatten van riskante situaties, en de noodzaak van snel, slagvaardig, en aan de situationele omstandigheden aangepast handelen.

“ Het tonen van grote oplettendheid, veerkracht, flexibiliteit, snelheid en slagvaardigheid zijn de ideale eigenschappen van een politicus die de macht wil veroveren ”

Het tonen van grote oplettendheid, veerkracht, flexibiliteit, snelheid en slagvaardigheid vormt naar zijn idee de basis van het voeren van een succesvol beleid op zo ongeveer alle terreinen van de politiek. Deze kwaliteiten zijn de ideale eigenschappen van een politicus die de macht wil veroveren, dan wel die macht wenst te behouden.

Tot de hoogste eigenschappen behoort volgens Machiavelli ook dat een politiek leider feilloos moet aanvoelen in welke precieze gevallen het uitstellen van handelen of juist heel krachtdadig ingrijpen het meest raadzaam is. Dit zal in de praktijk altijd afhankelijk zijn van de op dat moment geldende omstandigheden, de machts- en geweldmiddelen waarover een politiek leider (en zijn tegenstanders) kunnen beschikken en de concrete machtsverhoudingen binnen de staat.

Een cruciaal onderdeel van Machiavelli’s denken is dat een – al dan niet democratisch gekozen – politieke leider altijd optimaal geïnformeerd dient te zijn en op tijd moet anticiperen op maatschappelijke problemen, misstanden en gevaren. De politici dienen uitstekend ‘getimed’ in te grijpen en zullen moeten kiezen voor proportioneel handelen (Machiavelli 1976, 95-99). Volgens hem moet in het politieke bedrijf, of het nu ging om zijn geliefde stadstaat Florence of welke staatsorganisatie dan ook, een juiste verhouding bestaan tussen de gehanteerde beleidsmiddelen en de nagestreefde doeleinden.

Machiavelli onderstreept het kardinale belang van het permanent leren van eerder gemaakte inschattings- en beoordelingsfouten. Mensen zijn nu eenmaal feilbaar en zullen niet onder alle omstandigheden foutloos kunnen oordelen en handelen. Door het toeslaan van het wispelturige noodlot (Fortuna), de imperfecte kennis van de omstandigheden en de invloed van menselijke emoties en passies op de besluitvorming, blijven er altijd onvoorziene tegenslagen en neveneffecten op de loer liggen (zie ook De Geus 2015, 31-34).

Machiavelli wijst op de harde vereiste van het onophoudelijk bijstellen van strategieën en beleidsdoeleinden op basis van veranderende situaties en de zich nieuw ontwikkelende intellectuele inzichten. Wie – zoals een partij als GroenLinks – streeft naar een snelle verduurzaming van de maatschappij en economie, en een doeltreffende klimaatbescherming wil realiseren, zal deze algemene organisatorische uitgangspunten van Machiavelli moeten respecteren.

Vaak wordt over het hoofd gezien dat Machiavelli’s boodschap niet alleen relevant is voor groene politieke leiders, maar dat zijn inzichten ook waardevol zijn voor gewone, democratisch ingestelde en milieubezorgde burgers. Ook zij dienen zich systematisch te informeren en permanent te leren van eerder gemaakte fouten. Voor hen geldt eveneens dat zij de urgentie moeten leren inzien van alert zijn, scherp opletten of de leidende (democratisch gekozen) politici het ‘algemene belang’ van het behoud van onze planeet aarde wel voldoende in het oog houden. En zij zullen overtuigd dienen te raken van de onvermijdelijkheid om onder alle omstandigheden ook op het gebied van milieu, natuur en klimaat met creativiteit, buigzaamheid, lenigheid en souplesse te handelen en het beleid te implementeren.

Onzekerheid

Wat is een kerndilemma voor de moderne liberaal democratische staat in het licht van het debat over verduurzaming en het bestrijden van klimaatverandering? De liberaal-democratische overheid staat voor de taak om op basis van ruwe inschattingen en een groot aantal statistische onzekerheden een werkzaam duurzaamheids- en klimaatbeleid voor de langere termijn te ontwikkelen. Dit klimaatbeleid zal hoge financiële investeringen vergen, hoogstwaarschijnlijk tal van onaangename, onwelgevallige en beperkende beleidsmaatregelen voor de burgers en ondernemingen inhouden. Daarnaast zullen de uitkomsten van het beleid voor een substantieel deel onvoorspelbaar zijn.

Wat in deze problematiek een essentiële rol speelt, zijn volgens de ‘cultural theory’ van onder andere Schwartz en Thompson de veronderstellingen over de kwetsbaarheid of robuustheid van milieu, natuur en het klimaatsysteem. Wanneer men bijvoorbeeld het klimaatsysteem opvat als een buitengewoon gecompliceerd samenstel van kwetsbare evenwichten, zal men eerder aannemen dat relatief kleinschalige veranderingen op onderdelen een sterke doorwerking kunnen hebben. Wanneer men echter het klimaat als een bijzonder dynamisch en robuust systeem met een hoog incasseringsvermogen beschouwt, zal er eerder een vertrouwen bestaan in het vermogen van het wereldklimaatsysteem om weer ‘op of terug’ te veren (als een soort springveer die naar zijn oude staat terugkeert) en zich te herstellen van alle toegebrachte schade (ook De Geus 2015, 76-77).

Waar dit in de praktijk op neerkomt, is dat het onhaalbaar is om essentiële politieke keuzes, beslissingen en beleidsmaatregelen op het vlak van milieu, natuur en klimaat onomstotelijk te staven op grond van keihard toetsbare, wetenschappelijk onderbouwde feiten. Bij duurzaamheidskwesties doet zich bovendien de complicatie voor dat de ‘perceptie’ die de verantwoordelijke politici en andere beleidsmakers zoals ambtenaren en adviseurs hebben van de risico’s, onzekerheden en gevaren een doorslaggevende rol speelt.

Dit leidt tot meerdere complicaties. Met welke onzekerheidsmarges dient bij het klimaatbeleid te worden gewerkt? In hoeverre kan worden ingeschat of bepaalde relevante factoren, grootheden of causale relaties over het hoofd worden gezien of onjuist worden geïnterpreteerd? En hoe groot is de mogelijkheid dat bepaalde vormen van risico en onzekerheid voor de natuurlijke leefomgeving door de deskundigen volkomen verkeerd worden berekend? Voorbeelden hiervan liggen op het vlak van de absorptiecapaciteit van CO2-uitstoot door de wereldoceanen, de rol van grote zeestromen (denk aan El Niño en La Niña) en de invloed van atmosferische circulatie en weersystemen.

Het Intergovernmental Panel on Climate Change stelt dat om een gevaarlijke en mogelijk onomkeerbare klimaatverandering tegen te gaan, het aantal deeltjes CO2 in de dampkring van de aarde beperkt moet blijven tot 450 ppm (parts per million) Alleen onder deze omstandigheden kan volgens het IPCC het riskant geachte scenario worden vermeden dat de gemiddelde temperatuur op onze aarde met meer dan 2 graden Celsius stijgt (IPCC 2014). Ook in deze situatie blijven er echter volgens kritische klimaatonderzoekers zoals James E. Hansen talloze onzekerheden en onvoorspelbare risico’s en gevaren bestaan.

Bijsturen

De Amerikaanse politicoloog Aaron Wildavsky beredeneerde in zijn Searching for Safety (1988) dat er in het geval van het bestaan van hoge onzekerheden voor overheden en ondernemingen in beginsel twee denkbare beleidsstrategieën ter beschikking staan. De eerste is die van ‘anticiperen’: het eenvoudigweg ervoor zorgen dat de gevreesde milieu-, natuur- of klimaatproblemen of andere catastrofes zich niet in de toekomst kunnen gaan voordoen. Zeker wanneer het gaat om risico’s met vergaande, langdurige en mogelijk ‘onomkeerbare’ consequenties, ligt het kiezen voor een anticiperende en risicomijdende strategie sterk voor de hand.

Wanneer de te verwachten negatieve consequenties van milieu-, natuur- en klimaatproblemen relatief beperkt lijken, kunnen overheden en ondernemingen echter ook de keuze laten vallen op het principe van ’veerkracht’ (resilience). In dat laatste geval wordt vertrouwen gesteld in het intelligente en adaptieve leervermogen van de overheid en het bedrijfsleven, en de capaciteit om een beleidsstrategie of genomen maatregel achteraf aan te kunnen passen en bij te sturen. Er wordt dan op basis van een veelal ongemakkelijk proces van trial and error geleerd, door het opdoen van praktijkervaring, het ontwikkelen van protocollen en scenario’s, en het vroegtijdig leren bijsturen van tijdens de rit geconstateerde negatieve effecten.

In feite is er in deze laatste situatie sprake van een langdurend ‘experimenteerproces’ dat is gericht op een ecologische verduurzaming van de maatschappij, cultuur en economie en het stapsgewijs veranderen van de dagelijkse levensstijlen van de staatsburgers. Bij deze beleidsstrategie wordt getracht om het leefomgevingsbeleid op te zetten als een voortdurend ‘leerproces’ voor de betrokken burgers, de liberaal-democratische overheid, het bedrijfsleven en andere betrokkenen, zoals maatschappelijke organisaties en actiegroepen.

“ ‘Flexibele aanpassing en bijsturing’ veronderstelt dat het mondiale klimaatsysteem te beheersen valt als een gehoorzame machine ”

In deze benadering staat een proces van intelligent aanpassen, continu verstandige lessen opdoen, en met veel fijngevoeligheid (bij)sturen centraal. De grote tekortkoming van deze opvatting is evenwel dat de beleidsmakers geen ‘heer en meester’ over grootschalige klimaatverandering zijn en dat ‘flexibele aanpassing en bijsturing’ veronderstelt dat het mondiale klimaatsysteem te beheersen valt als een gehoorzame machine, zoals een auto, trein of vliegtuig.

Dit leidt tot de gedachte dat de betekenis van veerkracht voor de groene beweging op zichzelf beschouwd aanzienlijk is waar het gaat om het bijsturen en leren van het uitgevoerde milieu- en klimaatbeleid, maar dat ‘anticiperen’ en het ‘voorzorgsbeginsel’ voor groene politieke partijen op de eerste plaats dienen te komen.

Eigenbelang

Vanuit een groen perspectief zal de liberaal-democratische overheid zich vanwege fundamentele onzekerheden en om een overmaat aan maatschappelijke en financieel-economische risico’s uit te sluiten, structureel moeten richten op het bedenken en formuleren van een milieu-, natuur- en klimaatbeleid dat op de middellange en langere termijn beoogt te anticiperen. Deze groene beleidsstrategie lijkt vooral kans van slagen te hebben, wanneer kan worden aangetoond dat de financieel-economische kosten die door dit beleid gemaakt moeten worden, aanmerkelijk lager zijn dan de onkosten die het directe of indirecte gevolg zijn van niet-anticiperend politiek handelen door de centrale overheid.

Ter onderbouwing van deze redenering verwijs ik naar de conclusie van het bekende Stern Report. De Britse econoom Nicolas Stern beargumenteert dat wanneer we op dezelfde voet doorgaan met de uitstoot van broeikasgassen, de negatieve gevolgen ons voor enorme kosten zullen plaatsen. De economische schade van nietsdoen zal een zware recessie veroorzaken en leiden tot een drastische vermindering van het mondiale welvaartsniveau, de werkgelegenheid en kwaliteit van leven (Stern 2007, i-vii).

Het implementeren van een anticiperend en op voorzorg gericht klimaatbeleid door nationale en internationale overheden en ondernemingen is volgens Stern in het (welbegrepen) eigen belang van de overheden, ondernemingen en individuele burgers. Deze constatering kan ertoe leiden dat het sociale draagvlak voor beleidsmaatregelen op het terrein van verduurzaming wordt vergroot. Dit fundamentele inzicht biedt voor groene partijen het vooruitzicht op een bredere steun bij de bevolking voor het realiseren van meer uitgesproken en radicalere preventieve beleidsinterventies om de leefomgeving en het klimaat te beschermen.

Menselijke schaal

Deze gedachte komt in zowel politiek-theoretisch, economisch, en sociaal opzicht dicht bij de ideeën van de hedendaagse Transition Town Movement. Binnen deze zich in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en België geleidelijk verbredende beweging vormen organisatorische ‘zelfsturing’, ‘zelfvoorziening’ en het vertrouwen op ‘lokale veerkracht en inventiviteit’ het centrale onderwerp van het duurzaamheidsdebat.

Het boek The Transition Companion: making your community more resilient in uncertain times van milieuactivist Rob Hopkins, sluit nauw aan bij de bovengenoemde denkbeelden over de onvermijdelijkheid van anticiperen. Uitgangspunt van dit denken vormt de nauwe verbondenheid van de mens met de leefomgeving en de lokale gemeenschap. Grootschaligheid wordt als schadelijk gezien voor mens, milieu, natuur en economie.

Een groen en ecologisch verantwoord beleid wordt volgens deze lijn van denken gekenmerkt door een keuze voor menselijke schaal, decentralisatie, zelfsturing, samenwerking en ecologisch verantwoorde stedelijke en landelijke leefeenheden. Dit is een strategische en politiek-normatieve keuze die ons volgens Hopkins straks door de bedreigende milieu- en klimaatomstandigheden opgedrongen zal worden en waar wij als burger en een partij als GroenLinks zich maar beter nu al terdege op kan voorbereiden.

Geen panacee

Al met al vormen organisatorische veerkracht, flexibiliteit en aanpassingsvermogen een belangrijke dimensie van verduurzaming, maar zijn deze strategieën zeker geen panacee waardoor alle problemen rond ecologisering eenvoudig vallen op te lossen. We moeten ervoor blijven oppassen dat het concept van veerkracht te zeer verwijst naar een leeg containerbegrip waar iedereen een eigen betekenis aan kan geven.

Veerkracht is zeker een belangrijk aspect van verduurzaming van de samenleving en economie. Tegelijkertijd lijken andere facetten zoals anticiperend handelen, het voorzorgbeginsel, een fundamentele verandering van levensstijlen en matiging van excessieve vormen van de consumptie zinvollere vertrekpunten voor groene partijen die consequent streven naar verduurzaming.

Literatuur

  • H. Arendt, The Human Condition, Chicago: The University of Chicago Press 1985.
  • M.A. de Geus, Filosofie van de Eenvoud: vereenvoudiging en matiging als verrijking van het bestaan, Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel 2015.
  • IPCC, Fifth IPCC Assessment Report, 2014, zie www.ipcc.ch/ report/
  • R. Hopkins, The Transition Handbook: from oil dependency to local resilience, Cambridge: Green Books 2008.
  • N. Machiavelli, The Prince, Harmondsworth: Penguin Books 1976. N. Machiavelli, The Discourses, Harmondsworth: Penguin Books 1970.
  • M. Schwartz en M. Thompson, Divided we Stand; redefining politics, technology, and social choice, Philadelphia: University of Pennsylvania Press 1990.
  • N. Stern, The Economics of Climate Change; The Stern Review, Cambridge: Cambridge University Press 1970.
  • A. Wildavsky, Searching for Safety, London: Transaction Publishers 1988.