Een van de hoogtepunten van het nieuwe album van De Jeugd van Tegenwoordig is het nummer ‘Dat mag niet’. Dat begint met de volgende regels: "snel, snel, snel, boeken, boeken, boeken, voordat het verboden is", en verwijst vervolgens naar een hele reeks zaken die binnenkort ‘niet meer mogen’, zoals daar zijn:

Snitchen, skeer zijn, liegen, choken, smoken, op de snelweg lopen
Stelen, doden, baby's kopen, stropen, steken, alles weten
Alles eten, alles willen, knijpen, oeh, in je billen

Een van de lessen van de afgelopen jaren is dat genot en verlangen politieke factoren van belang zijn geworden – niet alleen in Nederland maar ook elders (met name de VS). Ik zou zelfs willen beweren dat deze sfeer van de ‘libidinale economie’ op dit moment het belangrijkste strijdperk is. Daarbij moet tegelijkertijd worden opgemerkt dat rechts deze strijd op dit moment aan het winnen is, juist doordat het succesvoller in staat is ons verlangen en genot politiek gezien te exploiteren. Dat gebeurt op twee manieren.

“ Als links aan de macht komt, zo heet het, mogen we niet meer barbecueën ”

De eerste manier is in lijn met de wijze waarop het kapitalisme zeker vanaf de jaren 1970 in staat is geweest ons genot te kanaliseren, door ons steeds weer nieuwe koopwaren voor te spiegelen om naar te verlangen ("happiness is the moment before you want more happiness", zoals marketingman Don Draper zegt in de serie Mad Men). Links is vanuit dit perspectief de instantie die al onze vormen van genot, al onze objecten van verlangen, van ons af dreigt te pakken. Als links aan de macht komt, zo heet het, mogen we immers niet meer barbecueën, niet meer op vliegvakantie, niet meer in SUV’s rondrijden, geen foute grappen meer maken en niet meer flirten.

Het uitstallen van dergelijke zaken, bijvoorbeeld door middel van foto’s van biefstukken op Instagram, is zelfs een soort sport geworden om links (of wat daarvoor doorgaat) te provoceren (zoals onlangs nog duidelijk werd in de ‘week zonder vlees’). Het verklaart ook de populariteit onder sommige jongeren van Andrew Tate en soortgelijke figuren, die onbeschaamd hun seksisme, lichamelijke kracht, maatschappelijke succes en excessieve rijkdom, met andere woorden hun vermogen tot genot, etaleren.

De tweede manier waarop verlangen en genot geëxploiteerd worden is door een collectief te creëren waartoe men behoort, en waar men anderen van uitsluit. Het genot bestaat in dit geval niet eens zozeer in de warme deken van het collectief; maar misschien nog wel meer in dat het eigen ontbrekende genot wordt geprojecteerd op de ander die buitengesloten wordt. De ander wordt gehaat omdat hij geniet. De uitkeringstrekker, de asielzoeker, de statushouder die ‘zomaar’ een huis krijgt; om nog te zwijgen van de fantasieën over de viriliteit van de raciale ‘ander’ of over de seksuele uitspattingen binnen de LGBTQ+-gemeenschappen. In de fantasieën over het genot van de ander neemt degene die hem afwijst er, althans in zijn voorstelling, alsnog aan deel.

In de verkiezingsuitslag zijn deze twee vormen een alliantie met elkaar aangegaan; ze liggen in elkaars verlengde en versterken elkaar. (En niet alleen daar: in het programma VI, bijvoorbeeld, beroept men zich het ene moment op het recht alle grappen te mogen maken, en wordt het volgende moment gezegd dat transgenders ‘niet normaal’ zijn.) Dit is een beweging door klassen en inkomensgroepen heen.

De vraag is dan: hoe kan links reageren?

Ik zie grofweg twee mogelijkheden. De eerste bestaat in de pogingen om een wig te drijven tussen deze twee vormen, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat het polderfascisme op termijn ook het eigen genot in de weg staat. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer wordt aangetoond dat een strenger migratiebeleid nadelig uitpakt voor de land- en tuinbouw, voor de economie in het algemeen, of voor onze gezondheidszorg, enzovoorts. Zo schreef Sander Schimmelpenninck onlangs, aan de hand van het voorbeeld van ASML, dat het grootkapitaal vroeg of laat wel moet breken met ‘domrechts’.

Hoewel dit als argument standhoudt, is het strategisch gezien denk ik niet de beste weg, omdat er een soort betweterigheid (‘haha, zie je wel!’) in doorklinkt die links nu juist parten speelt. (Deze betweterigheid moet overigens onderkend worden als een van de belangrijkste bronnen van ‘links genot’, naast het gevoel aan de ‘juiste kant van de geschiedenis’ te staan.)

“ De vrijheid van 68 is teveel in de dwangbuis van het consumentisme gegoten ”

De tweede route, die mij veelbelovender lijkt, is het terugclaimen van genot als het monopolie van links. Want dat was het ooit: in de jaren ’70 was de ‘bevrijding van de eros’ (wat niet slechts een seksuele maar ook een spirituele revolutie zou betekenen) juist het terrein waarop links zowel ideologisch als politiek winst behaalde. Er werd een beter leven in het vooruitzicht gesteld, dat niét slechts bestond in het simplistische, materialistische genot van de gehaktbal en de vliegvakantie, maar in de belofte van persoonlijke zowel als collectieve vrijheid. De kritiek op ’68 is vaak geweest dat die vrijheid is ‘doorgeslagen’, maar ik zou eerder zeggen dat die teveel aan banden is gelegd, teveel in de dwangbuis van het consumentisme is gegoten en daarmee eigenlijk nooit tot volle wasdom is gekomen.

Als de vraag is hoe links af kan komen van het ‘opgeheven vingertje’ zou mijn antwoord dan ook zijn: enerzijds door een grote middelvinger te maken naar kapitalisme en fascisme, maar ook door de vinger te wijzen naar een toekomst die niet als een omineuze schaduw over ons heen hangt maar die aanlokkelijk is, een wereld zoals Kim Stanley Robinson beschrijft in Het ministerie van de toekomst, waarin door onteigening van de fossiele industrie, inkomensherverdeling, meer vrije tijd, en het teruggeven van de halve aarde aan de natuur een wereld wordt gecreëerd die uiteindelijk voor iedereen (en niet enkel voor de 1%) aantrekkelijker is.

Deze column bevat fragmenten van een langere tekst over ‘links genot’ die eerder op de website van Jacobin Nederland werd gepubliceerd.