Verslag van slotdebat tijdens symposium 'Circulair met fosfaat'

Een panel met Suzanne Kröger (Tweede Kamerlid GroenLinks), Wouter de Buck (secretaris Nutriëntenplatform), Martine Leewis (hoogheemraad Rijnland, Water Natuurlijk) en Jasper Groen (gemeenteraadslid GroenLinks Amsterdam) buigt zich onder voorzitterschap van Rosalie Smit (directeur a.i. Bureau de Helling) over de aanbevelingen die zijn geformuleerd tijdens de workshops van het symposium. Wat zijn de consequenties van deze aanbevelingen voor hun eigen werkzaamheden?

Meer fosfaat uit rioolslib

Martine Leewis wijst erop dat in Nederland momenteel nog vrijwel al het fosfaat in het slib van de rioolwaterzuivering verbrand wordt, waarbij het fosfaat niet terugkeert in de voedselketen. Dat kan anders, zo bleek in de workshop over fosfaat uit rioolslib. We moeten nu vaart maken met fosfaatrecycling, aldus Leewis.

Dit kan wel lastig zijn. Allereerst is het de vraag bij wie de verantwoordelijkheid ligt. Afvalwater zuiveren is een taak van een waterschap, grondstoffen produceren niet. Toch voelt Leewis de verantwoordelijkheid om een regierol te nemen in fosfaatrecycling. Of een waterschap die verantwoordelijkheid daadwerkelijk neemt, hangt samen met de politieke kleur van het waterschapsbestuur. Een tweede heikel punt zijn de kosten. Het beleidsuitgangspunt is dat het terugwinnen van grondstoffen en energie rendabel moet zijn. De vraag is dan hoe je die rentabiliteit definieert, welke termijn je daarbij hanteert en bij wie de kosten van de investeringen neerdalen.

Vanaf de eerste rij signaleert Geert Bergsma (manager ketenanalyse bij CE Delft) een probleem: de lage prijs van primaire grondstoffen. Zolang de schade van de winning van primaire grondstoffen, zoals de CO2-uitstoot, niet doorberekend wordt in de prijs, kunnen teruggewonnen grondstoffen moeilijk concurreren. Als primaire grondstoffen een eerlijke prijs krijgen, gaat het vanzelf de goede kant op met recycling. Komen zulke maatregelen er niet doorheen, dan is regulering nodig.

Foto van slotdebat tijdens symposium 'Circulair met fosfaat'

Rosalie Smit werpt de vraag op of de beslissing om grondstoffen te recyclen niet uit de economische sfeer gehaald moet worden. Je kunt het streven naar duurzaamheid toch vooropstellen, in plaats van de business case?

Wouter de Buck ziet het de goede kant op gaan in Nederland. Een wettelijke verplichting om fosfaat uit rioolslib terug te winnen, zoals in Zwitserland, Duitsland en Oostenrijk, lijkt hem niet nodig.

Vergeet niet dat er veel fosfaat wordt geïmporteerd in Nederland, stelt Bergsma. In soja voor veevoer, maar ook nog altijd in kunstmest. Zolang we dat doen, zullen we ook fosfaat moeten exporteren, want anders blijft het zich ophopen in de bodem, met alle gevolgen van dien zoals eutrofiëring van het oppervlaktewater. Als terugwinnen en exporteren van fosfaat niet mogelijk is, moeten we stoppen met importeren, maar dat betekent een fundamentele verandering van onze economie, met name van de veeteelt.

Suzanne Kröger onderstreept de noodzaak van die verandering. De groene beweging kan er geen genoegen mee nemen als een circulair eindproces een onduurzaam primair proces versterkt, zoals de intensieve veeteelt met z’n massale import van nutriënten.

Nieuwe sanitatie in circulaire wijken

Wijken kunnen worden afgekoppeld van het riool, als het afvalwater van huishoudens en bedrijven in de wijk zelf gezuiverd wordt. Dat biedt grote kansen voor terugwinning van grondstoffen en energie, zo benadrukt Jasper Groen. Hij zet zich ervoor in dat de vijftigduizend nieuwe woningen die Amsterdam de komende jaren gaat bouwen allemaal voorzien worden van nieuwe sanitatie, volgens de principes van de circulaire economie. Jammer genoeg wordt de urgentie om fosfaat terug te winnen nog onvoldoende gevoeld bij de gemeente en bij woningcorporaties. Zij zien eerder de lasten dan de lusten. Toch is Groen hoopvol. De workshop over nieuwe sanitatie heeft hem een extra argument aangereikt: met nieuwe sanitatie win je warmte uit afvalwater beter terug. Dat levert een enorme bijdrage aan de energietransitie, aan woningen zonder aardgas.

Rosalie Smit vraagt of nieuwe sanitatie de norm kan worden voor alle gebouwen. Dat lijkt niet zo realistisch, zo is het antwoord. Het is onwaarschijnlijk dat nieuwe sanitatie ook lukt in de oude binnenstad.

Gijs Langeveld (Rijkswaterstaat) vindt dat een gemeentelijk projectmanagementbureau duurzaamheid al moet meenemen in de ontwerpfase. Jasper Groen maakt duidelijk dat dit gemakkelijker gezegd is dan gedaan. Als hij de wethouder verzoekt om duurzaamheidsmaatregelen, dan is het antwoord steevast: we willen wel, maar het staat niet in het landelijke Bouwbesluit. Dat moet dus eerst geregeld worden. Voor Suzanne Kröger is het evident dat zij met dit knelpunt aan de slag moet in de Tweede Kamer. Landelijke voorschriften zijn nodig, maar gemeenten moeten daar extra duurzaamheidseisen aan kunnen toevoegen.

Jan Hendrik Bos (architect en stadsboer in Rotterdam) stelt voor om belasting te heffen op grondstoffen uit de natuur. Remko Bos (GroenLinks Ede) oppert dat er een importbelasting moet komen op fosfaat. Zoals Geert Bergsma al stelde: primaire grondstoffen zijn nog te goedkoop.

Berend Potjer (Statenlid GroenLinks Zuid-Holland) denkt dat we het over een andere boeg moeten gooien: duidelijk maken dat fosfaatrecycling op termijn geld oplevert. Het is goed voor de export, want in veel landen, waaronder Frankrijk, hebben akkers en weiden juist behoefte aan fosfaat. Waar Nederland de boot gemist heeft bij de energietransitie, kan het zich met een progressief fosfaatbeleid onderscheiden in de wereld.

Gescheiden inzameling van groente- en fruitafval, ook in de hoogbouw

De aanbevelingen uit de workshop over gescheiden inzameling van groente-, fruit- en tuinafval (gft) roepen enige discussie op, maar komen uiteindelijk vrijwel ongeschonden uit het slotdebat. De deelnemers onderschrijven de stelling dat alle grote gemeenten waar huishoudens hun gft nog niet gescheiden kunnen inleveren, in de komende raadsperiode serieus werk moeten gaan maken van deze bronscheiding. Ook in de hoogbouw, waar huishoudens minder ruimte hebben voor een extra afvalbak, is bronscheiding haalbaar.

Een bijzondere vorm van inzameling van organisch afval is het gebruik van een grinder: een voedselvermaler onder de keukengootsteen. In de Verenigde Staten spoelen veel huishoudens hun groente- en fruitafval op deze manier weg met het afvalwater naar het riool. Riny de Jonge (afdelingsmanager afvalinzameling van stadsdeel Amsterdam-Oost) werpt de vraag op of de grinder een goede oplossing is voor huishoudens in hoogbouwwoningen.

Nee, zo luidt het antwoord van onderzoeker Geert Bergsma. Een grinder is misschien gemakkelijk voor huishoudens, maar het kost ontzettend veel energie om het vermalen groente- en fruitafval te verwerken in de rioolwaterzuivering. Hierdoor is zo’n vermaler niet per se duurzaam.

Regionale hubs voor bioraffinage

Suzanne Kröger nam deel aan de workshop over bioraffinage en ziet veel mogelijkheden voor actie in de Tweede Kamer op dit gebied. Allereerst onderstreept zij de noodzaak om ‘afval’ te herdefiniëren als ‘secundaire grondstof’. Ten tweede acht zij nieuwe regelgeving nodig voor deze secundaire grondstoffen. Tijdens de workshop kwam een interessante spanning naar voren: enerzijds is er flexibiliteit in regels nodig om afval als grondstof in kringloop te kunnen houden, anderzijds mag het doel van die regels – de bescherming van volksgezondheid en milieu – niet worden uitgehold. De cruciale vraag is: hoe kan regelgeving worden aangepast zonder dat dit ten koste gaat van de bescherming?

Tot slot moet er transparantie komen, volgens Kröger. Iedere gemeente moet in kaart brengen welke secundaire grondstoffenstromen er zijn in de regio, bij welke bedrijven. De invoering van een grondstoffenpaspoort kan hierbij helpen. Om dit proces te faciliteren kan een overheid de rol aannemen van ‘grondstoffenmakelaar’ of ‘ketenregisseur’. Zo kan zij bemiddelen tussen ondernemingen, om hen te stimuleren gebruik te maken van elkaars restproducten.

Aanbevelingen en dilemma’s

Hieronder volgen de aanbevelingen en dilemma’s uit de vier workshops, die in een enkel geval zijn aangepast of aangescherpt tijdens het slotdebat.

Meer fosfaat uit rioolslib

  1. Fosfaatterugwinning op de rwzi (decentraal) en terugwinning uit de as van rioolslibverbranding (centraal, à la EcoPhos) kunnen elkaar aanvullen.
  2. Waterschappen moeten samen, uiterlijk in 2018, een totaalplan opstellen voor fosfaatrecycling. In 2030 moet 80 à 100% van alle fosfaat en andere grondstoffen uit rioolwater worden teruggewonnen.
  3. Voorkom dat mestvergisting een excuus wordt voor bestendiging van de intensieve veehouderij.
  4. Terugwinning van grondstoffen en energie uit rioolwater vergt hogere investeringen. Anders halen we het regeringsdoel van 50% minder verbruik van primaire grondstoffen in 2030 niet.
  5. Haal niet alleen fosfaat, maar zoveel mogelijk grondstoffen en energie uit rioolwater. Op termijn verlaagt dat de waterschapslasten.
  6. Regelgeving moet het veilig gebruik van grondstoffen uit afvalwater faciliteren.
  7. Gemeenten dienen struviet te kopen in plaats van kunstmest, bijvoorbeeld voor hun sportvelden.
  8. Gemeenten kunnen er bij hun waterschap op aandringen energie en grondstoffen te winnen uit rioolwater.

Nieuwe sanitatie in circulaire wijken

  1. Nieuwe sanitatie is rijp voor bredere toepassing. Projectontwikkelaars, gemeenten en waterschappen moeten ermee aan de slag.
  2. Pak de voordelen van nieuwe sanitatie, zoals de terugwinning van warmte uit grijs water, mee bij de energietransitie.
  3. Zorg voor heldere concepten van nieuwe sanitatie, zodat de opties voor gemeentebesturen duidelijk zijn.
  4. Bij grote renovaties van riolering en bij woningbouw moet nieuwe sanitatie de eerste optie zijn.
  5. Standaarden voor gebruik van menselijke en dierlijke meststoffen in de landbouw moeten gelijk worden.
  6. Voer een belasting op primaire grondstoffen in om recycling te bevorderen. De prijs van mineraal fosfaat moet de werkelijke kosten weerspiegelen.

Gescheiden inzameling van groente- en fruitafval, ook in de hoogbouw

  1. Gebruik bij gemeentelijk afvalbeleid meer expertise op het gebied van gedrag. Afval scheiden moet een automatisme worden binnen huishoudens.
  2. Het persoonlijke element is belangrijk. Ga bij mensen langs en sta open voor hun inbreng.
  3. Elke grote gemeente moet in de komende raadsperiode gaan werken aan bronscheiding van gf(t) in de hoogbouw. Begin met serieuze, grootschalige proeven. Als het goed loopt, ontstaat enthousiasme en willen bewoners méér afval scheiden.
  4. Diftar heeft zich bewezen in stedelijke gebieden. Maar begin er pas aan als het inzamelingssysteem (zoals containers met pasjes) op orde is.
  5. Zet vraagtekens bij de bouw van nascheidingsinstallaties voor gft. Er kan dan wel biogas worden teruggewonnen uit het gft, maar de nutriënten zoals fosfaat gaan verloren.
  6. Combineer vergisting en compostering van gft.
  7. Pak ook voedselverspilling aan. Gemeenten kunnen hier meer tegen doen.

Regionale hubs voor bioraffinage

  1. Breng als gemeente in kaart welke organische reststromen (secundaire grondstoffenstromen) er zijn in de regio, bij welke bedrijven. Een grondstoffenpaspoort voor bedrijven kan daarbij een hulpmiddel zijn.
  2. Ga met omringende gemeenten, waterschappen en bedrijven met veel organische reststromen om tafel om een hub voor bioraffinage te onderzoeken. Nodig een gemeente uit die er al ervaring mee heeft. De rol van de gemeente is die van ketenregisseur.
  3. Maak gebruik van tijdelijk braakliggende terreinen om ruimte te bieden aan nieuwe circulaire ontwikkelingen.
  4. Overweeg circulaire vrijzones, waar experimenten en innovaties niet stuklopen op regels. Ga werken met modulaire systemen, kleine pilots, die ook mogen mislukken. Speel in op de Omgevingswet, die pilotgebieden en vrijzones mogelijk maakt.
  5. Dilemma Wet- en regelgeving beschermt volksgezondheid en milieu, maar er is flexibiliteit nodig in de regels om de omslag naar een circulaire economie te bevorderen.
  6. Dilemma Bioraffinage kan een afhankelijkheid van de aanvoer van ‘afval’ scheppen. Zo is dierlijke mest een interessante reststroom voor bioraffinage, maar mestverwerking kan bijdragen aan bestendiging van de intensieve veeteelt met zijn negatieve gevolgen voor o.a. waterkwaliteit. Op z’n minst zouden aan mestverwerking strikte voorwaarden moeten worden verbonden: verkleining van de veestapel, verbetering van dierenwelzijn (waaronder weidegang voor koeien), vermindering van schadelijke uitstoot en van overlast en gezondheidsrisico's voor mensen.