Het hedendaagse proces van globalisering kan in de traditie van de Noorse politicoloog Stein Rokkan worden gezien als een 'kritiek moment' in de geschiedenis dat zal leiden tot nieuwe structurele tegenstellingen, zowel nationaal als internationaal. De politieke gevolgen van globalisering zijn tot nu toe vooral bestudeerd vanuit een supra- of transnationaal perspectief. In deze bijdrage wordt gekeken naar de politieke consequenties op nationaal niveau in een aantal West-Europese landen.

Onze analyse gaat uit van vier aannames. Ten eerste gaan we ervan uit dat, paradoxaal genoeg, de politieke reacties op de economische en culturele globalisering zich vrijwel zeker vooral op nationaal niveau zullen manifesteren. De democratische betrokkenheid van burgers is immers nog altijd een nationale aangelegenheid. In de tweede plaats nemen we aan dat het proces van groeiende concurrentie nieuwe groepen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ zal opleveren. Deze concurrentie zal op economisch gebied plaatsvinden, op cultureel gebied (onder meer vanwege immigratie) en in het politieke domein (tussen landen en internationaal georiënteerde politieke organisaties). De winnaars zullen waarschijnlijk bestaan uit ondernemers en goed opgeleide werknemers in sectoren die openstaan voor internationale concurrentie, en verder uit allerlei andere soorten kosmopolitische burgers. De verliezers zullen eveneens te vinden zijn onder ondernemers en goed opgeleide werknemers, maar dan in sectoren die traditioneel wat meer ‘beschermd’ zijn. Daarnaast zullen veel onopgeleide werknemers en burgers die zich sterk identificeren met hun nationale gemeenschap tot de verliezers gaan behoren.

Ten derde nemen we aan dat de nieuwe groepen winnaars en verliezers van de globalisering bestaan uit politieke kanshebbers, die hun stempel zullen drukken op politieke organisaties. Het  ligt het in de lijn der verwachting dat de politieke voorkeuren die voortkomen uit de nieuwe tegenstellingen niet langer bepaald zullen worden door de traditionele, nationale politieke scheidslijnen. Hierdoor zal het voor de gevestigde nationale politiek moeilijk zijn om vat te krijgen op deze nieuwe kanshebbers. Omdat de samenstelling van de groepen winnaars en verliezers per land zal verschillen, wordt het moeilijk om ze in te passen op transnationaal niveau (bijvoorbeeld de Europese Unie). Hiermee wordt het nog waarschijnlijker dat de nieuwe politieke kanshebbers zich vooral zullen manifesteren in het nationale politieke proces.

Bij onze vierde en laatste aanname is er opnieuw sprake van een paradox, namelijk dat met het neerhalen van de landsgrenzen deze grenzen in politiek opzicht juist belangrijker worden. De verliezers van de globalisering zullen zich met protectionistische maatregelen proberen te beschermen en de nadruk leggen op de instandhouding van landsgrenzen en nationale onafhankelijkheid. De winnaars daarentegen, die baat hebben bij de groeiende concurrentie, zullen voorstander zijn van het proces van internationale integratie en het opengaan van de grenzen. Wij zullen de strijd tussen verliezers en winnaars van de globalisering hier omschrijven als een conflict tussen demarcatieen integratie.

De politieke ruimte

Sinds de Tweede Wereldoorlog worden de politieke structuren steeds minder bepaald door de traditionele kloven tussen verschillende klassen en religies. Oorzaken hiervoor zijn secularisatie, veranderde waarden, een verhoogd opleidingsniveau, een verbeterde levensstandaard en de ontwikkeling van de dienstensector. In plaats daarvan zijn er sinds de jaren zestig nieuwe conflicten ontstaan rond thema's die in sommige landen werden aangeduid met termen als ‘nieuwe waarden’ of een ‘nieuwe klasse’.

De nieuwe sociale bewegingen, die opkwamen uit naam van cultureel liberalisme en sociale rechtvaardigheid, droegen bij aan de transformatie van de culturele dimensie, die vroeger vooral door religie werd beheerst. In de oude situatie werd enerzijds het cultureel liberalisme, of libertinisme, bestreden, en anderzijds werden de traditionele, autoritaire waarden en instellingen verdedigd (waaronder het christelijke geloof, het traditionele gezin en het leger). De mobilisering van de nieuwe sociale bewegingen en de hierop volgende politieke institutionalisering van jonge linkse en groene partijen zorgden niet voor nieuwe dimensies: de politieke ruimte blijft in wezen tweedimensionaal, waarbij de ene dimensie sociaal-economisch is, en de andere cultureel. Wat wel veranderde, was de betekenis van de conflicten die aan deze dimensies waren verbonden. Op een soortgelijke manier verwachten wij dat het nieuwe conflict tussen demarcatie en integratie zal worden ingebed in de tweedimensionale basisstructuur, die hierdoor weer zal transformeren. Dat noemen wij de inbeddingshypothese.

Op het sociaal-economische vlak kan worden verwacht dat het nieuwe conflict de klassieke tegenstelling versterkt tussen pro-staat en pro-markt, waarmee deze tegenstelling tevens een nieuwe betekenis zal krijgen. De pro-staatpositie zal waarschijnlijk defensiever en protectionistischer worden, terwijl de pro-marktpositie naar verwachting assertiever wordt, ten gunste van de vergroting van nationale concurrentie op de wereldmarkten.

In de culturele dimensie verwachten we een sterkere weerstand tegen het culturele liberalisme van de nieuwe sociale bewegingen, als gevolg van de ‘etnificatie’ van de politiek. Met name de verdediging van tradities zal een etnisch of nationalistisch karakter krijgen. Bovendien moeten er nieuwe vraagstukken in de culturele dimensie worden opgenomen. Centraal hierbij staan de kwesties van de Europese integratie en de immigratie, die verbonden zijn met de nieuwe politieke en culturele vormen van concurrentie die de globalisering met zich meebrengt. Het ‘demarcatie-deel’ van de nieuwe culturele tegenstelling wordt gekenmerkt door weerstand tegen het proces van Europese integratie en door restrictieve ideeën over immigratie.

De politieke partijen 

Er zijn verschillende combinaties mogelijk van posities die de politieke partijen kunnen innemen binnen de twee genoemde dimensies. Deze posities vertegenwoordigen het spectrum van mogelijke interpretaties, of ideologische kaders, die de politieke entrepreneurs tot hun beschikking hebben in het nieuwe structurele antagonisme. We onderscheiden onder meer de drie traditionele ideologische families die in alle West-Europese landen vertegenwoordigd zijn: de sociaal-democraten, de liberalen en de conservatieven (vaak christen-democraten). Er zijn echter ook twee nieuwe concurrenten: aan de ene kant de  linkse/groene partijen die zijn voortgekomen uit de nieuwe sociale bewegingen en aan de andere kant populistisch rechts. Het is typerend dat de mainstream-partijen tot nu toe een enigszins onduidelijke positie binnen de nieuwe tegenstellingen hebben ingenomen. Ze lijken vooral onzeker te zijn vanwege interne verdeeldheid over het vraagstuk van de integratie. Verder hebben ze een overwegend positieve houding tegenover het proces van economische denationalisatie, dat ze ook als onvermijdelijk beschouwen. Als eerste hypothese willen we daarom stellen dat de mainstream-partijen in West-Europa (a) geneigd zullen zijn om met een ‘winnaarsprogramma’ te komen, dat wil zeggen: ten gunste van een verdere economische en culturele integratie, maar dat (b) de linkse mainstream-partijen zullen proberen om economische integratie te combineren met behoud van de sociale bescherming die de verzorgingstaat biedt, terwijl hun rechtse collega’s de rol van de staat in alle opzichten juist willen beperken.

Er bestaan echter variaties op dit algemene thema. Aan de linkerkant kunnen we onderscheid maken tussen de ‘klassiek linkse’ positie, die vasthoudt aan een etatistische mentaliteit. Daartegenover staat de zogenaamde ‘derde weg’, die door de Britse Labour Party werd geformuleerd en later ook in veel andere landen in de belangstelling kwam te staan (vooral in Duitsland). De derde weg wil een antwoord zijn op de problemen die de nieuwe scheidslijn met zich meebrengt. De globalisering wordt positief benaderd, maar tegelijk probeert men de neoliberale voorliefde voor de vrije markt te combineren met een kern van sociale rechtvaardigheid.

Aan de rechterkant worden de conservatieven eveneens met een dilemma geconfronteerd. Economisch gezien neigen ze ertoe om liberalisering te ondersteunen, maar sociaal en cultureel zijn ze eerder nationalistisch en verzetten ze zich tegen het opengaan van de grenzen. In overeenstemming hiermee varieert hun houding, met name binnen de culturele dimensie.

Vergeleken met de andere twee grote politieke families zouden de liberalen in principe minder problemen moeten hebben met het opengaan van de grenzen. We kunnen echter onderscheid maken tussen ‘liberaal radicalisme’ en ‘liberaal conservatisme’. Terwijl een partij als het Nederlandse D66 in economisch opzicht altijd links is geweest, heeft de VVD in Nederland steeds de nadruk gelegd op economische vrijheid en liberalisering van de markt, en is voor het overige overwegend rechts georiënteerd. Geconfronteerd met het opengaan van de grenzen, onderscheiden de liberaalconservatieven zich door het accent dat ze leggen op de liberalisering van de markt, ofwel de integratie op economisch gebied, terwijl ze tegenstander zijn van de transnationale politieke integratie.

Op  grond van deze observaties kunnen we twee ontwikkelingen verwachten. In de eerste plaats zullen de profielen van de politieke partijen veranderen, zoals al zichtbaar is bij het Britse New Labour en de Oostenrijkse FPÖ.  De politieke partijen uit de mainstream worden echter nog steeds gekenmerkt door besluiteloosheid en de neiging om zich overwegend aan de kant van de winnaars op te stellen. Dit zal de positie van de politieke organisaties in de periferie versterken. Zij zullen vooral met een ‘verliezersprogramma’ komen. De nieuwe en/of marginale politici aan de rechterzijde zullen zich daarbij vooral in cultureel opzicht protectionistisch opstellen en hun linkse equivalenten vooral in sociaal en economisch opzicht.

In de meeste landen zijn met name de populistisch rechtse partijen in staat geweest om een zeer aantrekkelijk ideologisch pakket samen te stellen voor de verliezers van economische veranderingen en culturele diversiteit. Wij beschouwen de partijen die met het meeste succes een beroep doen op de belangen en angsten van de verliezers van de globalisering als de drijvende krachten achter de huidige transformatie van de West-Europese politieke partijstelsels.

De politieke programmapunten

Om een analyse te maken van de impact van de globalisering op de nationale politieke ruimte kijken we naar zes West-Europese landen: Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Zwitserland, Oostenrijk en Nederland. In vier van deze landen zijn belangrijke politieke vertegenwoordigers van populistisch rechts opgekomen. Van deze nieuwe partijen is het Franse Front National de oudste en waarschijnlijk ook de meest succesvolle. Zowel de Zwitserse SVP (Zwitserse Volkspartij) als de Oostenrijkse FPÖ (Vrijheidspartij van Oostenrijk) zijn voormalige mainstream-partijen, waarbij de SVP vroeger een conservatieve partij was en de FPÖ een liberaalconservatieve. De Nederlandse Lijst Pim Fortuyn (LPF) is de meeste recente aanwinst in het kamp van populistisch rechts, hoewel Fortuyn een geheel eigen innovatieve politieke retoriek had die hem in de marge van de rechts-populistische familie deed belanden. In de overige twee landen, Groot-Brittannië en Duitsland, waren de veranderingen aan de rechterkant van het politieke spectrum minder uitgesproken.

De omgang van de partijen met vraagstukken rond globalisering kan het beste geanalyseerd worden door te kijken naar het politieke debat tijdens verkiezingscampagnes zoals weerspiegeld in de massamedia. We hebben daarom krantenberichten over verkiezingscampagnes inhoudelijk geanalyseerd. Eén analyse behelst verkiezingen in de jaren zeventig en de andere gaan over de jaren negentig en het begin van de nieuwe eeuw. Hoewel het enigszins onvoorspelbaar is welke punten tijdens een campagne aan de orde komen, is er toch sprake van enkele structurele conflicten die op verschillende manieren tot uitdrukking kunnen komen. De belangrijkste twistpunten bleken te liggen op twee terreinen. Thema’s als de bescherming van de verzorgingstaat, steun voor het economische liberalisme en een streng begrotingsbeleid verwijzen naar de traditionele economische tegenstelling tussen staat en markt, dat wil zeggen naar de klassentegenstellingen tussen links en rechts. De andere onderwerpen hebben allemaal betrekking op de culturele dimensie. Er is een universalistische en kosmopolitische positie: steun voor cultureel liberalisme (dat de vraagstukken omvat die door de nieuwe linkse sociale bewegingen op de politieke agenda zijn gezet), Europese integratie en onderwijs, cultuur en wetenschappelijk onderzoek. Diametraal tegenover deze positie staan steun voor een hard immigratiebeleid, nadruk op orde en gezag en een sterk leger. Het harde immigratiebeleid komt het meest in de buurt van het concept van nationale bescherming.  Tenslotte zijn er thema’s die niet duidelijk binnen de economische en culturele dimensies van de politieke tegenstellingen kunnen worden geplaatst, zoals milieubescherming, de bevordering van institutionele hervormingen en steun voor infrastructuurprojecten.

De politieke positie

In alle landen bestaat een scherpe tegenstelling tussen steun voor de verzorgingstaat en steun voor economisch liberalisme. Hierbij is de afstand tussen de verschillende posities vaak het grootst. Dit wijst erop dat het traditionele economische conflict nog steeds springlevend is. Daarnaast spelen in elk land culturele tegenstellingen. Die variëren enigszins per land, maar sinds de jaren negentig bestaat het culturele conflict vooral uit de scherpe tegenstelling tussen enerzijds cultureel liberalisme en anderzijds een restrictiever immigratiebeleid. We richten ons nu wat gedetailleerder op de drie karakteristieke voorbeelden Duitsland, Zwitserland en Nederland, en zullen bespreken hoe de nationale configuraties daar getransformeerd zijn. We sluiten af met een vergelijking tussen deze drie landen en Frankrijk.

We kijken eerst naar Duitsland. In de jaren zeventig werd de culturele dimensie gekenmerkt door een scherpe tegenstelling tussen cultureel liberalisme aan de ene kant en aan de andere kant de steun voor een sterk leger en een streng begrotingsbeleid. In de laatste verkiezingen is het karakter van de culturele dimensie veranderd. Immigratie is een zeer belangrijk onderwerp geworden dat het verst verwijderd is van cultureel liberalisme. Steun voor het leger, strenge begrotingen, cultuur en milieubescherming zijn tegenwoordig onderwerpen waar meer consensus over bestaat, wat tot uitdrukking komt in een centralere positie in de configuratie. De CDU/CSU heeft min of meer dezelfde positie gehouden in de culturele dimensie en bevindt zich op grote afstand van het culturele liberalisme, en dichtbij een hard standpunt over immigratie. Als gevolg hiervan zijn er geen nieuwe rechts-populistische partijen geweest die zich met succes als concurrenten van de CDU/CSU konden opwerpen. Daarentegen hebben de FDP, en vooral de SPD, in de jaren negentig een centralere positie ingenomen. Met name in de culturele dimensie zijn ze naar het midden opgeschoven. Zoals we al suggereerden werden de overeenkomsten qua posities van de grote partijen gecompenseerd door de opkomst van nieuwe partijen. De Groenen en de PDS bevinden zich dichtbij de vroegere locatie van de sociaal-democraten. Deze nieuwelingen verdedigen de verzorgingstaat, zijn voorstander van cultureel liberalisme en houden zich verre van een restrictief immigratiebeleid.

In Zwitserland zijn de invulling van de politieke ruimte en de posities van de partijen tussen midden jaren zeventig en eind jaren negentig radicaler veranderd dan in Duitsland. De ruk die de liberalen en conservatieven hebben gemaakt in de richting van economisch liberalisme heeft geleid tot een sterkere polarisatie in de Zwitserse politieke ruimte. In de culturele dimensie is er een nieuwe tegenstelling ontstaan tussen Europese integratie en een restrictief immigratiebeleid. De getransformeerde culturele dimensie komt gedeeltelijk overeen met de traditionele scheiding tussen links en rechts. De partijen die het meest openstaan voor de Europese integratie – SP en CVP – bevinden zich dichter bij de verzorgingstaat dan bij het economische liberalisme. Aan de tegenoverliggende zijde verdedigt de SVP zowel het economische liberalisme als een restrictiever immigratiebeleid. Door deze strategie zijn de radicaal rechtse concurrenten in Zwitserland uitgeschakeld en groeide de SVP.

Terwijl de grote Zwitserse partijen zich aan weerszijden van de conservatieve lijn bevinden, hebben de groenen een opvallende positie ter linkerzijde. Dit komt omdat ze afstand nemen van zowel de Europese integratie als van een restrictief immigratiebeleid.

Nederland vertoont veel overeenkomsten met Zwitserland. In de jaren zeventig waren de voorstanders van het culturele liberalisme nauw verbonden met de voorstanders van de verzorgingstaat. Beiden zetten zich in de economische dimensie af tegen het economisch liberalisme, en in de culturele dimensie tegen een sterk leger. De opkomst van de SP is in dit onderzoek nog niet verdisconteerd, maar bevestigt de verwachting dat marginale partijen zullen groeien. De sociaaldemocraten nemen net als de GroenLinks en D66 een links-liberale positie in. De christendemocraten zijn net als hun Zwitserse of Oostenrijkse tegenhangers voorstander van een sterke verzorgingstaat en hebben een gematigde positie als het gaat om culturele vraagstukken. De VVD tot slot, verschilt van het CDA door haar liberalere opvattingen over economische aangelegenheden.

In de jaren negentig heeft er duidelijk een transformatie van de culturele dimensie plaatsgevonden. Europese integratie en cultureel liberalisme staan nu tegenover een streng immigratiebeleid. Wat dit betreft lijkt de Nederlandse transformatie op de Zwitserse. Maar de opvallendste verschuivingen hebben plaatsgevonden in de posities van de partijen. In 1994 waren de grote partijen nog verdeeld over een ‘Europa tegenover immigratie’-lijn, waarbij de PvdA en GroenLinks de linkse integratiepositie innamen. De VVD stond aan de andere kant en behield deze positie ook in latere jaren. Maar de linkse partijen, en in mindere mate de christendemocraten, veranderden later radicaal van positie. Zij verwijderden zich van Europese integratie en cultureel liberalisme. Deze verandering geldt niet alleen voor de PvdA, maar ook voor GroenLinks en D66. Tegelijkertijd zijn deze partijen tegen een restrictief immigratiebeleid.

Het jaar 2002 is natuurlijk het jaar waarin de Lijst Pim Fortuyn zijn intrede deed in de Nederlandse politiek. De LPF is in het nieuwe culturele conflict duidelijk voorstander van dichte grenzen/demarcatie, hoewel het een meer gedifferentieerde kijk heeft op immigratie dan andere rechts-populistische partijen. De partij is het verst verwijderd van Europese integratie en cultureel liberalisme. In tegenstelling tot Zwitserland heeft de opkomst van de LPF echter niet geleid tot polarisatie binnen de politieke ruimte. In plaats daarvan zijn de gevestigde partijen naar elkaar toe geschoven, met zijn allen richting de LPF, waarbij het zwaartepunt van de partijen dus is verplaatst in de richting van cultureel protectionisme. Overigens moet worden opgemerkt dat deze trend lang voor de opkomst van de LPF begon en dat de convergentie van de partijen een stuk verder is gegaan dan men had kunnen verwachten.

In al deze landen, en ook in Frankrijk en Groot-Brittannië, is sprake van een transformatie van de nationale politieke ruimte die vooral tot uitdrukking komt in de basisstructuur van deze ruimte. Met uitzondering van Frankrijk, waar de partijen zich min of meer schaarden binnen één enkele dimensie, konden de grote partijen al in de jaren zeventig in drie groepen worden onderverdeeld: sociaaldemocraten, liberalen en conservatieven (of christendemocraten). In de loop van de jaren negentig bleef dit min of meer het geval, waarbij het Front National – een exponent van de rechts-populistische familie – in Frankrijk een derde groep werd. In de andere landen worden de drie groepen nog steeds vertegenwoordigd door de traditionele partijen. Wel moet worden opgemerkt dat in Oostenrijk en Zwitserland één van de drie stromingen definitief van karakter veranderde en het equivalent van het Franse FN werd. In Nederland is de LPF tijdelijk de derde groep geweest, maar door het plotselinge verval van deze partij werd de traditionele driehoek nieuw leven ingeblazen, waardoor de drie polen zich wellicht ook weer van elkaar zullen verwijderen. In Duitsland en Groot-Brittannië is de traditionele conservatieve stroming (nog) niet met een serieuze uitdager geconfronteerd, waardoor in deze landen wat dit betreft alles voorlopig bij het oude blijft.

Transformaties

Aan de hand van deze analyses kunnen we een aantal gemeenschappelijke elementen onderscheiden in de structuur van de politieke ruimte binnen de zes landen. Het eerste element is de tweedimensionaliteit. In alle genoemde landen onderscheiden we een economische en culturele dimensie, zowel in de jaren zeventig als bij meer recente verkiezingen. Deze twee dimensies overlappen elkaar in sommige gevallen – zoals in Zwitserland, Nederland of Frankrijk – maar ze vallen nooit helemaal samen. Het is daarom niet meer voldoende om te volstaan met een simpele beschrijving van de politieke ruimte in termen van een eendimensionale links-rechts-tegenstelling. Echter, de nieuwe kloof tussen integratie en demarcatie heeft niet geleid tot de opkomst van een extra dimensie. In plaats daarvan zijn de nieuwe conflicten opgenomen in de bestaande tweedimensionale structuur, wat onze inbeddingshypothese bevestigt.

Een belangrijke overeenkomst van de nationale politieke ruimtes is de transformatie van de culturele dimensie. In de jaren zeventig werd deze dimensie gedomineerd door zaken die verband hielden met cultureel liberalisme en in de decennia daarna werden er nieuwe vraagstukken aan toegevoegd. De belangrijkste daarvan is immigratie. In de landen die het meest Eurosceptisch zijn, Zwitserland en Groot-Brittannië (en tot op zekere hoogte ook Nederland), maakt de Europese integratie nu deel uit van de tweede dimensie. Ook zijn sommige oudere kwesties geïntegreerd in de traditionele economische scheiding tussen links en rechts. Dit geldt vooral voor milieubescherming, in alle landen behalve Duitsland.

Het blijkt dat de rechts-populistische partijen er niet uitspringen door hun economische, maar door hun culturele profiel. Veel meer dan de mainstream-partijen zijn ze voorstander van een demarcatiestrategie. Aan de linkerzijde vindt iets gelijksoortigs plaats, waarbij zowel de sociaaldemocraten als de groenen de verzorgingstaat ondersteunen, terwijl ze verschillende opvattingen hebben over culturele vraagstukken. In Duitsland, Oostenrijk en Nederland zijn de groenen nog steeds voorstander van cultureel liberalisme, terwijl de sociaaldemocraten hun standpunten hierover hebben afgezwakt.

Wij geloven dat de meeste verschillen worden veroorzaakt door de strategieën van de mainstream-partijen in het licht van het nieuwe structurele conflict tussen verliezers en winnaars van de vervagende landsgrenzen, en tevens door de opkomst van de rechts-populistische partijen. Het onverwachte patroon van reactie in Nederland verdient daarbij een aparte vermelding: de drie Nederlandse mainstream-partijen zijn dicht naar elkaar toegeschoven en samen hebben ze een beweging in de richting van de nieuwe uitdager gemaakt.

Dit is een ingekorte en bewerkte versie van 'Globalization and the transformation of the national political space. Six European countries compared', European Journal of Political Research, 2006. Uit het Engels vertaald door Michiel Nijenhuis.

Literatuur

  • J. Kleinnijenhuis, J.A. de Ridder & E.M. Rietberg, 'Reasoning in Economic Discourse: An Application of the Network Approach to the Dutch Press'. Uit: C.W. Roberts (red.), Text Analysis for the Social Sciences: Methods for Drawing Statistical Inferences from Texts and Transcripts (191-207) Mahwah (USA), Erlbaum, 1997.
  • S. Rokkan, Staat, Nation und Demokratie in Europa: Die Theorie Stein Rokkans aus seinen gesammelten Werken rekonstruiert und eingeleitet von Peter Flora, Frankfurt, Suhrkamp, 2000.