Niet of maar hoe

Ook de recente notitie van Bureau de Helling, die de al in de 13e eeuw door Thomas van Aquino geformuleerde criteria, overgenomen in het VN-rapport Responsibility to Protect, weer eens herhaalt, levert weinig op.

De dodentallen in Syrië en Irak zijn zeer verontrustend. Maar de cijfers wekken ten onrechte de indruk dat burgers alleen slachtoffers zijn van gewelddadig conflict, dat ze passief afwachten tot ze worden overmand door geweld of uitputting. Ik wil in deze bijdrage zichtbaar maken wat burgers doen om te overleven, en suggereren dat humanitaire interventie, al dan niet gewapend, daarbij moet aansluiten.

De Nederlandse discussie gaat nog steeds uit van wat Frédéric Mégret het 'reddingsparadigma'1 heeft genoemd: wij komen op missie naar de bedreigde burgers toe om hen te beschermen. Er is een zeer recente maar snel groeiende literatuur, gevoed door zowel wetenschappers als praktijkmensen, die dit reddingsparadigma omdraait, en uitgaat van de realiteit dat de internationale gemeenschap nu eenmaal veel vaker niet dan wel in staat is om mensen daadwerkelijk te beschermen.

Bescherming kan falen om cynische realpolitieke redenen, of omdat bescherming van het eigen personeel, ook militair personeel, toch prioriteit heeft boven het beschermen van anderen (zie de bijdrage van Christ Klep aan deze discussie), maar ook eenvoudigweg omdat vredestroepen niet altijd in ieder dorp aanwezig kunnen zijn, en gewelddaden soms sneller kunnen worden gepleegd dan je kunt interveniëren om ze tegen te houden.

Als we nu eens als uitgangspunt zouden nemen het in kaart brengen wat mensen doen om zichzelf te beschermen? Om daarna pas te bedenken hoe internationale initiatieven om burgers te beschermen, al of niet gewapend, daar op aan kunnen sluiten.

Wat burgers doen om te overleven

Vermijden

Het vermijden van gevaar neemt vaak de vorm aan van fysiek wegvluchten, soms lokaal, soms duizenden kilometers. In 2011 waren meer dan 26 miljoen mensen binnen het eigen land op de vlucht, soms gepland en ordelijk, soms plotseling en in paniek.

Andere burgers staan klaar om te vluchten, ze slapen in hun kleren, hebben letterlijk altijd een tas of koffer klaar staan. Ze blijven op hun plaats, maar vermijden bepaalde plekken, routes of tijdstippen. Ze verstoppen geld, voedsel of andere objecten van waarde. Ze vermijden ieder contact of taalgebruik dat politieke lading zou kunnen hebben, of doen zich als dom voor om geen argwaan te wekken.

Toegeven

Een tweede strategie om te overleven is toe te geven aan datgene wat de gewapende partijen vragen. Dat kan zijn door zogenaamde 'belasting' in geld of goederen te betalen, soms zelfs aan meerdere partijen. Het kan de vorm aannemen van het uitvoeren van dwangarbeid, zoals het dragen van lasten, koken of wassen. Het kan ook toegeven aan seksuele eisen betreffen, hetgeen kan variëren van geen fysieke weerstand bieden tegen brute verkrachting, tot het actief opzoeken van contacten met hoger geplaatste militairen, als bescherming tegen willekeurig seksueel geweld.

Toegeven kan ook betekenen het geven van informatie aan gewapende partijen, zelfs het verraden van anderen. Deze vormen van toegeven als overlevingsstrategie zijn vanuit concepties als menselijke waardigheid moeilijk te verkroppen, maar ze maken wel degelijk onderdeel uit van de strategieën van zelfbescherming die mensen gebruiken.

Collectieve actie

De derde strategie kan 'collectieve actie' worden genoemd. Soms betreft het ongewapend verzet, maar niet alle vormen van deze strategie gaan direct de confrontatie aan. Wel zoeken ze allemaal veerkracht in gezamenlijkheid. Onder collectieve actie valt het delen van informatie over gevaar; maar ook het instandhouden van scholen, kerken, transport, of medische voorzieningen; samenkomen om te recreëren en te spelen.

Collectieve actie kan ook het karakter aannemen van gezamenlijk onderhandelen met of zich verzetten tegen gewapende partijen, bijvoorbeeld over kidnappings of belastingen; en elkaar beschermen.

Bewapenen

Tenslotte besluiten burgers soms ook de wapenen op te nemen. De antropologische literatuur geeft een beeld van wat gewone jongens (en soms meisjes) ertoe brengt om te gaan vechten. Daaruit blijkt dat onmiddellijk gevaar voor eigen leven en gezinsleden vaak de belangrijkste beweegreden is om te gaan vechten, maar dat onder andere persoonlijke grieven en dwang ook een rol spelen. Het kan om stapsgewijze rekrutering gaan, maar het kan ook zijn dat plotseling en chaotisch een gewapende groep wordt gevormd in reactie op een offensief.

In plaats van het reddingsparadigma

We weten nog nauwelijks onder welke omstandigheden welke strategieën de overhand hebben, en wat ze meer of minder succesvol maakt. Bestaand onderzoek suggereert dat de aanwezigheid van moedige en initiatiefrijke 'natuurlijke leiders' van cruciaal belang is voor de overlevingskansen in lokale gemeenschappen. Dat is op zich niet verrassend, maar roept wel de vraag op in hoeverre het mogelijk is de initiatieven van zulke leiders door te geven en wijder te verbreiden.

Ik zal een voorbeeld geven van 'hulp bij zelfbescherming', ook om aan te geven hoe low profile dit kan zijn. In 2011 deed een medewerker van de organisatie 'Local to Global Protection' onderzoek naar eerdere zelfbeschermingspraktijken in de grensstreek tussen Soedan en het nieuwe Zuid-Soedan, toen er opnieuw geweld uitbrak.2 Hij raakte betrokken bij een spontaan opgezet zelfbeschermingsproject.

Circa dertig jongeren die bij eerdere NGO-projecten betrokken waren geweest trokken er met minimale financiële steun op uit, te voet in teams van twee, om ideeën tussen dorpen uit te wisselen, waaronder het gebruik van fluitjes en hoorns om een naderende aanval aan te kunnen kondigen, het verstoppen van voedselvoorraden op meerdere plekken, en het bewaren van lege zakken om snel te kunnen vullen me\t eerste levensbehoeften als er moest worden gevlucht.

In zijn rapportage over dit initiatief, dat minder dan 30.000 dollar kostte, stelt de betrokken medewerker dat het meer impact had op de veiligheid van burgers dan de in de provincie gestationeerde VN-macht. Dat durf ik niet te bevestigen, maar het is wel duidelijk dat dit soort initiatieven veel meer aandacht behoeven, juist van partijen als GroenLinks.

Gewapende internationale bescherming blijft onder bepaalde omstandigheden onvervangbaar, maar het moet wel heel anders georganiseerd worden om daadwerkelijk aan te kunnen sluiten op lokale overlevingsstrategieën: liefst natuurlijk op geweldloze collectieve actie, maar indien nodig ook op de realiteit van vermijden, toegeven en zelfbewapening.

Wat hiervoor nodig is, is niet weer een oeverloze discussie over wel of niet interveniëren, maar een verregaande transformatie van onze interventiecapaciteit, niet uitgaande van het reddingsparadigma maar van aansluiten bij zelfredzaamheid. Dit heeft concrete consequenties voor soldatenwerk, noodhulp, inlichtingendiensten en wederopbouw. Voor de soldaat moet het idee van vechten tegen de vijand transformeren naar 'riskant politiewerk' om mensen te beschermen.

Noodhulp waarbij top-down wordt bedacht wat mensen nodig hebben (de 'voedsel en dekens'-aanpak) moet transformeren naar participerende, vraaggerichte hulp, zelfs in crisissituaties. In plaats van informatie, verzameld met drones en satellieten, alleen ter beschikking van de eigen militairen te stellen zouden vredestroepen 'informatiewerkers' moeten worden die wederzijdse informatie-uitwisseling tussen lokale bevolking en internationaal personeel tot hun kerntaak maken.

En ten laatste zou de bureaucraat die namens de internationale gemeenschap, met de airconditioning aan, een nieuw staatssysteem komt opbouwen iemand moeten worden die de lokale bevolking ter beschikking staat in haar eigen pogingen werkbare bestuursinstellingen in te richten.

Mijn suggesties hier zijn geen pasklare oplossingen voor het interventiedilemma, maar een poging de discussie die GroenLinks nu weer gaat voeren in een heel andere richting te duwen. Een richting die misschien meer kans maakt daadwerkelijk bij te dragen aan burgerbescherming.